ECLI:NL:CRVB:2025:191
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. V.C.D. Klaassen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/486. Tijdens de behandeling van de zaak op 6 juni 2024 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Sjoer. Op 14 augustus 2024 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarop appellante op 1 oktober 2024 het hoger beroep heeft ingetrokken. Tegelijkertijd heeft zij de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 5 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:191, geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. Dit is gebaseerd op artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft de proceskosten begroot op € 4.081,50, inclusief griffierechten van in totaal € 186,- die het Uwv aan appellante moet vergoeden.
De uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van griffier D. Kovac, en is openbaar uitgesproken op 5 februari 2025. De beslissing benadrukt de verplichting van het Uwv om de gemaakte kosten te vergoeden, wat een belangrijke overweging is in bestuursrechtelijke procedures.