ECLI:NL:CRVB:2025:225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
24/2498 WAJONG-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Wajong-uitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de Wajong-uitkering van verzoeker. Verzoeker, die sinds 1999 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft zijn uitkering zien intrekken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege verblijf in het buitenland en het niet reageren op verzoeken om informatie. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij een voorschot van € 3.000,- op zijn Wajong-uitkering vroeg. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang. Ondanks de financiële en mentale problemen die verzoeker stelt te ondervinden, heeft hij onvoldoende bewijs geleverd dat zijn situatie acuut is en dat onverwijlde spoed vereist is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de behandeling van de hoofdzaak begin april 2025 geagendeerd staat, waardoor het verzoek kennelijk ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door D.H. Harbers, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier.

Uitspraak

24/2498 WAJONG-VV
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de intrekking van de Wajong-uitkering van verzoeker. Volgens verzoeker heeft het Uwv zijn Wajong-uitkering ten onrechte ingetrokken en bestaat er recht op Wajong. Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat het Uwv verzoeker een voorschot verstrekt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 september 2022, 21/5687 (aangevallen uitspraak) en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
De Raad heeft verzoeker bij brief van 4 december 2024, herhaald bij brief van 23 december 2024, gevraagd naar het actuele – financiële – spoedeisend belang en dit te onderbouwen. Verzoeker heeft hierop niet gereageerd.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1981, heeft vanaf 22 januari 1999 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ontvangen. Vanaf 1 januari 2017 heeft verzoeker daarnaast een toeslag op grond van de Toeslagenwet ontvangen.
1.2.
Verzoeker heeft sinds 2014 een aantal malen toestemming van het Uwv gekregen om in Indonesië te verblijven om daar met behoud van zijn Wajong-uitkering vrijwilligerswerk te doen. Het Uwv heeft voorts een aantal malen onderzoek naar het woonland van verzoeker verricht.
1.3.
In maart en april 2019 heeft het Uwv meldingen ontvangen over werkzaamheden voor en inkomsten uit een eigen bedrijf door verzoeker in Indonesië. Ook zou hij daar wonen.
1.4.
Bij besluit van 5 maart 2020 heeft het Uwv de betaling van verzoekers Wajong-uitkering en toeslag per 1 maart 2020 geschorst omdat verzoeker sinds 12 februari 2020 in het buitenland verblijft. Het bezwaar van verzoeker hiertegen is bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2020 ongegrond verklaard. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 26 juni 2020 (20/3568) afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang. Het beroep van verzoeker tegen deze beslissing op bezwaar is bij uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2021 (20/3133) ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep van verzoeker kennis te nemen over zijn verzoek in de bezwaarprocedure om export van zijn Wajong-uitkering, omdat het Uwv daarover geen besluit heeft genomen.
1.5.
Het Uwv heeft in 2020 een onderzoek naar het woonland van verzoeker verricht, waartoe verzoeker een formulier heeft ingevuld. Bij brieven van 25 maart 2020 en 17 december 2020 heeft het Uwv verzoeker verzocht nadere stukken in te dienen om het recht op een
Wajong-uitkering te kunnen beoordelen.
1.6.
Bij besluit van 13 januari 2021 heeft het Uwv, onder verwijzing naar de eerdere schorsing, de Wajong-uitkering en toeslag van verzoeker per 1 maart 2020 ingetrokken omdat verzoeker niet heeft gereageerd op de brief van 17 december 2020.
1.7.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2021 en het verzoek van verzoeker om export van zijn Wajong-uitkering heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 11 juni 2021 de Wajong-uitkering en toeslag van verzoeker met ingang van 1 maart 2020 ingetrokken omdat hij buiten Nederland is gaan wonen. In een voorgenomen beslissing op bezwaar van 17 juni 2021 heeft het Uwv toegelicht dat met het besluit van 11 juni 2021 is bedoeld het exportverzoek af te wijzen.
1.8.
Bij besluit van 22 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door verzoeker tegen de besluiten van 13 januari 2021 en 11 juni 2021 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het verzoek om voorlopige voorziening
3. Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoeker gesteld dat hij de afhandeling van de bodemzaak niet kan afwachten. Vanaf de uithuiszetting van zijn kinderen en het stopzetten van zijn Wajong-uitkering is verzoeker in ernstige financiële en mentale problemen gekomen. Het verzoek strekt ertoe dat de voorzieningenrechter een voorschot van € 3.000,- toekent op de Wajong-uitkering van verzoeker.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
In artikel 8:83, derde lid, van de Awb is bepaald dat de voorzieningenrechter zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen uitspraak kan doen, onder meer, als het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is.
4.3.
Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat zijn uitkering vanaf 1 maart 2020 is gestopt en dat hij door verschillende omstandigheden, waaronder de uithuisplaatsing van zijn kinderen, ernstige financiële en mentale problemen heeft ondervonden. Door de vele kosten die verzoeker heeft moeten maken zit hij in een financiële noodsituatie.
4.4.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel (financieel) spoedeisend belang. Een dergelijk belang kan worden aangenomen als door het bestreden besluit een betrokkene schulden heeft moeten maken op grond waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. [1] Dat van een dergelijke situatie sprake is, volgt niet uit het verzoek om een voorlopige voorziening en de daarbij door verzoeker overgelegde stukken. De overgelegde facturen uit 2022 van advocaat- en tolkkosten en akten, de tolkkosten uit mei 2024 en de brieven van de Belastingdienst over verzoekers inkomen in 2022 en 2023 zijn onvoldoende als onderbouwing van een acute financiële noodsituatie. Uit een overgelegd bankafschrift over de periode van 5 juni 2024 tot en met 5 september 2024 blijkt dat verzoeker in ieder geval tot en met september 2024 verzekerd is (geweest) voor ziektekosten. Dit stuk kan dus evenmin dienen als onderbouwing van een acute financiële noodsituatie. Verder heeft verzoeker een schuldenoverzicht van de Belastingdienst van 8 juli 2024 en een aanmaning van 24 juli 2024 van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag (college) overgelegd. In de brief van 4 december 2024 heeft de Raad verzoeker verzocht toe te lichten of de Belastingdienst en/of het college zijn overgegaan tot inning van de schulden. Daarnaast heeft de Raad verzocht toe te lichten of verzoeker een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet heeft aangevraagd en of deze is toegekend dan wel is afgewezen. Verder heeft de Raad verzocht toe te lichten of op grond van de voornoemde of andere schulden sprake is van een acute dreiging van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Verzoeker heeft niet gereageerd op de brief van 4 december 2024 en ook niet op de herhaalde brief van 23 december 2024 om het spoedeisend belang te onderbouwen. Verzoeker heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een acute financiële noodsituatie.
4.5.
Ook op andere wijze is niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. In de omstandigheid dat verzoeker zich zorgen maakt over zijn kinderen en de rechtszaken die daarover spelen bestaat evenmin aanleiding voor het verlenen van een voorschot. Daarbij is tevens van belang dat de behandeling ter zitting van de hoofdzaak staat geagendeerd begin april 2025. Gelet op het voorgaande is het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter uitspraak zal doen zonder zitting.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door D.H. Harbers, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2025.
(getekend) D.H. Harbers
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van 2 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1346.