Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Wajong-uitkering te kunnen beoordelen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de Wajong-uitkering van verzoeker. Verzoeker, die sinds 1999 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft zijn uitkering zien intrekken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege verblijf in het buitenland en het niet reageren op verzoeken om informatie. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij een voorschot van € 3.000,- op zijn Wajong-uitkering vroeg. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang. Ondanks de financiële en mentale problemen die verzoeker stelt te ondervinden, heeft hij onvoldoende bewijs geleverd dat zijn situatie acuut is en dat onverwijlde spoed vereist is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de behandeling van de hoofdzaak begin april 2025 geagendeerd staat, waardoor het verzoek kennelijk ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door D.H. Harbers, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier.