ECLI:NL:CRVB:2025:243
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 26 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 januari 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, en het Uwv werd vertegenwoordigd door V.A.R. Kali.
De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de rapporten van haar eigen verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort, niet overtuigend geacht. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.
De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante en dat er geen noodzaak is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.