ECLI:NL:CRVB:2025:243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
24/656 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 26 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 januari 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, en het Uwv werd vertegenwoordigd door V.A.R. Kali.

De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de rapporten van haar eigen verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort, niet overtuigend geacht. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.

De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante en dat er geen noodzaak is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

24/656 WIA
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 februari 2024, 22/2480 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellante terecht per 26 januari 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld. Daarom heeft zij per 26 januari 2022 geen recht op een WIA-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter heeft zich als opvolgend gemachtigde van appellante gesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en twee rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 januari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Oosterhuis-Putter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante heeft gewerkt als industrieel ontwerper voor gemiddeld 33,60 uur per week. Op 13 januari 2020 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten.
1.2.
Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 februari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 31,14%.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 22 februari 2022 geweigerd appellante met ingang van 26 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 6 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. In het rapport van 9 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen voor fysieke omgevingseisen (item 3.5 en item 3.8.1) en voor afleiding door anderen (item 1.8.1). Deze beperkingen zijn neergelegd in een FML van 9 augustus 2022. Op basis daarvan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuw onderzoek verricht. Dat heeft niet geleid tot een ander arbeidsongeschiktheidspercentage op 26 januari 2022 (de datum in geding).
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellante moet terugbetalen. Hieraan heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd.
2.2.
Appellante heeft in de beroepsprocedure rapporten van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en arbeidsdeskundige M. Overduin overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 23 juni en 11 oktober 2023 uitgebreid gereageerd op het standpunt van de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Van Amelsfoort en goed gemotiveerd waarom geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank heeft geen redenen om daaraan te twijfelen.
2.3.
De verzekeringsartsen bezwaar en beroep gaan volgens de rechtbank aan de hand van de medische informatie uitgebreid in op de aard en de ernst van de luchtwegklachten van appellante en leggen overtuigend uit dat appellante weliswaar klachten had, maar dat geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Daarnaast motiveren de verzekeringsartsen bezwaar en beroep in de rapporten van 9 augustus 2022 en 23 juni 2023 voldoende waarom geen aanleiding bestaat voor het aannemen van beperkingen in het uiten van emoties en conflicthantering. Het beeld dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep schetsen komt volgens de rechtbank overeen met het beeld in de medische informatie. De rapporten van verzekeringsarts Van Amelsfoort hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven tot twijfel hierover. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van verzekeringsarts Van Amelsfoort hieromtrent niet overtuigend omdat hij niet uitlegt waar hij zijn stellingen op baseert. Zijn algemene opmerking dat deze beperkingen passen bij de bestaande psychiatrische aandoening is onvoldoende. Het gaat immers om de klachten en beperkingen in het individuele geval.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen in hun rapporten van 14 februari 2022 en 9 augustus 2022 ook goed gemotiveerd dat bij appellante geen sprake is van een aandoening die leidt tot een noodzaak voor het nemen van structurele rustmomenten of een verhoogde recuperatiebehoefte. Zij hebben daarbij het dagverhaal van appellante betrokken en gewezen op haar goede dagstructuur en de aanwezigheid van voldoende activiteiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast in beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat verzekeringsarts Van Amelsfoort niet gevolgd kan worden in zijn standpunt dat voor appellante een lichte urenbeperking is aangewezen. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Verzekeringsarts Van Amelsfoort heeft weliswaar uitgelegd waarom hij van mening is dat een lichte urenbeperking zou kunnen worden aangenomen, maar hij heeft niet onderbouwd waarom dat medisch noodzakelijk zou zijn. Omdat de rechtbank geen twijfel heeft aan de juistheid van de medische beoordeling, heeft zij geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
2.5.
Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit pas in beroep van een afdoende arbeidskundige onderbouwing is voorzien, omdat de mediane functie in de beroepsprocedure is gewijzigd. De eerder geselecteerde functie medewerker klantenservice is door de arbeidsdeskundige in beroep verworpen, omdat de functie niet geschikt is doordat er te veel afleiding is door activiteiten van anderen. In plaats van die functie is de functie van monteur printplaten geselecteerd. De rechtbank heeft het gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en het Uwv veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de bevindingen van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts Van Amelsfoort moeten worden gevolgd. Van Amelsfoort heeft volgens appellante duidelijk en goed gemotiveerd aangegeven dat geen sprake was van benutbare mogelijkheden op de datum in geding. Op 26 januari 2022 is antibiotica voorgeschreven wegens het vermoeden op een longontsteking. Door de longaandoening was sprake van sterk wisselende klachten in de periode van 26 januari 2022 tot en met het bezoek aan de longarts in mei 2022.
3.2.
Daarnaast heeft appellante, met verwijzing naar het rapport van Van Amelsfoort, aangevoerd dat een urenbeperking moet worden aangenomen in verband met energetische problematiek door de chronische depressie en angstproblemen. Verder moet Van Amelsfoort worden gevolgd in de conclusie dat wegens stemmingsstoornissen sprake is van beperkingen in conflicthantering en het uiten van emoties. Appellante heeft de Raad verzocht bij twijfel een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.3.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat zij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen omdat de FML niet juist is vastgesteld.
Het standpunt van het Uwv
3.4.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep getrokken conclusies. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Medische beoordeling
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep aanvullende rapporten van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts Van Amelsfoort ingebracht van 24 mei 2024 en 6 december 2024. Het rapport van 6 december 2024 betreft in feite een herhaling van de eerdere conclusies en bevat geen nieuwe informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 18 juli 2024 naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd dat hij naar aanleiding van het aanvullende rapport van Van Amelsfoort van 24 mei 2024 geen aanleiding ziet het standpunt over de beperkingen van appellante op de datum in geding te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat geen bewijs bestaat van een ernstige luchtweginfectie op de datum in geding en dat de klachten die appellante had, niet van relevante invloed zijn geweest op haar energetisch vermogen. Een longfoto eind januari 2022 liet geen longontsteking zien en er waren geen aanwijzingen voor een longembolie of pleuraprikkeling. De door appellante in hoger beroep ingebrachte emailwisselingen en whatsappcontacten uit januari en februari 2022 met onder andere haar ex-werkgever en een jobcoach leiden naar het oordeel van de Raad niet tot een andere conclusie. Deze berichten beschrijven hetzelfde klachtenbeeld als reeds bekend uit de in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts. Bovendien gaat het in die berichten over de subjectieve beleving van de klachten door appellante en bevatten die berichten geen objectiveerbare medische informatie.
4.5.
Over de psychische klachten overweegt de Raad dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 november 2024 voldoende heeft gemotiveerd dat de in hoger beroep ingebrachte informatie van PEC GGZ van 2 juni 2022 geen aanleiding geeft voor aanvullende beperkingen. De omschreven diagnoses en klachten waren al bekend en meegenomen in de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. In die brief staat ook niet dat sprake is van een depressie van matige ernst, zoals Van Amelsfoort veronderstelt. De ingebrachte brief van PEC GGZ van 3 december 2024 leidt naar het oordeel van de Raad ook niet tot andere inzichten over de beperkingen op 26 januari 2022. In die brief wordt een toelichting gegeven op de door appellante gevolgde behandelingen na 2 juni 2022. In die brief staat niets over beperkingen van appellante en dus ook niet over mogelijke beperkingen op 26 januari 2022.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling. De Raad ziet daarom geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 9 augustus 2022 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering om appellante per 26 januari 2022 een WIAuitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
De griffier is verhinderd te ondertekenen.