ECLI:NL:CRVB:2025:297
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van ZW-uitkering aan ex-werkneemster van appellante en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv
In deze zaak gaat het om de toekenning van een Ziektewet (ZW)-uitkering aan een ex-werkneemster van appellante, die als eigenrisicodrager fungeert. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante betwist dat de ex-werkneemster op 1 januari 2021 arbeidsongeschikt was en stelt dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld bij de toekenning van de ZW-uitkering. De Raad oordeelt dat het Uwv de uitkering terecht heeft toegekend, omdat de ex-werkneemster niet in staat was haar eigen werk als servicemedewerker smartbar te verrichten. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van een onjuiste belasting in de functie van de ex-werkneemster. De Raad benadrukt dat het gaat om de werkomstandigheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor de arbeid van servicemedewerker smartbar, en niet om de specifieke omstandigheden bij appellante. De conclusie is dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de toekenning van de ZW-uitkering in stand blijft.