ECLI:NL:CRVB:2025:298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
24/1076 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op grond van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft op 8 februari 2022 een aanvraag ingediend, waarbij zij stelde dat zij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt omdat zij duurzaam geen arbeidsvermogen zou hebben. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat appellante wel degelijk arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 februari 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L.M. van Rooij, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. E.S. Träger. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat appellante op de datum van de aanvraag over arbeidsvermogen beschikte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. De uitspraak werd gedaan op 26 februari 2025.

Uitspraak

24/1076 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2024, 23/4100 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 februari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op 8 februari 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft op 2 mei 2024 hoger beroep ingesteld. Namens appellante heeft mr. L.M. van Rooij, advocaat, een aanvullend hoger beroepschrift ingezonden en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 januari 2025 heeft appellante een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 februari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Rooij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft met een door het Uwv op 8 februari 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante in verband met de aandoeningen Multiple Epifysaire Dysplasie (MED) en strabismus (scheelzien) belemmeringen ervaart in haar functioneren, zoals moeheid, pijnklachten in de gewrichten en oogklachten. Daarnaast heeft zij mentale klachten. Appellante acht zich daardoor niet in staat werkzaamheden te verrichten. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van drs. P.A. Terhal, [naam ziekenhuis] van 30 december 2011 en van 26 maart 2018. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 14 juni 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 13 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet wordt gevolgd in haar stelling dat het onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft dossierstudie verricht, appellante gezien op het spreekuur en de medische informatie kenbaar in de beoordeling meegenomen.
2.2.
De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om te oordelen dat er strijd zou zijn met het beginsel van equality of arms. Niet is gebleken dat appellante belemmeringen heeft ondervonden in de onderbouwing van haar standpunt.
2.3.
Ook inhoudelijk heeft de rechtbank de beoordeling door het Uwv onderschreven. Appellante heeft aangevoerd dat zij vanaf haar negende levensjaar last heeft van scheelzien, wat gepaard gaat met vermoeidheid, oogklachten en hoofdpijn. Verder is in 2011 de diagnose MED gesteld, waardoor fysieke inspanning voor appellante zwaarder is dan voor gezonde personen en zij geen fysiek werk kan verrichten zonder pijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank in het rapport van 13 juli 2023 voldoende onderbouwd waarom appellante ondanks haar klachten vier uur belastbaar is en één uur aaneengesloten kan werken.
2.4.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante in staat kan worden geacht de taak ‘scannen’ te vervullen. Voor zover het gaat om het controleren van de leesbaarheid, het beeldschermwerk en de houding heeft het Uwv toegelicht dat dit mogelijk is. De grond van appellante dat het verwijderen van paperclips en nietjes niet mogelijk is, is te laat aangevoerd en heeft de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde onbesproken gelaten. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben toegelicht dat de taak ‘scannen’ past bij de belastbaarheid van appellante zoals die is vastgesteld door de verzekeringsartsen. Het betreft fysiek licht werk, de werknemer kan zelf beslissen hoeveel documenten achter elkaar worden gescand en daarmee ook de duur van beeldschermwerk. Er is geen sprake van tempodruk of hoog handelingstempo. Appellante kan vertreden en er wordt niet gewerkt met gevaarlijke machines.
2.5.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat voldoende is toegelicht dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. Daarbij is van belang, zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 22 november 2023 heeft opgemerkt, dat het bij werknemersvaardigheden niet gaat om de fysieke beperkingen, maar om cognitieve en sociale vaardigheden die nodig zijn om afspraken na te komen, instructies te begrijpen en te onthouden en uit te voeren. Omdat appellante het vmbo en de havo heeft afgerond met een diploma, stage heeft gelopen en in aangepaste taken lichte klussen heeft verricht in het restaurant van haar vader, wordt zij geacht hierover te beschikken.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat weinig bekend is over de ziekte waaraan zij lijdt. De beoordeling wordt bemoeilijkt door het wisselvallige beeld ervan. Verder heeft de rechtbank een grond die zij heeft aangevoerd tegen de taak ‘scannen’ niet meegenomen; dat was een fout van haar gemachtigde en haar positie is minder sterk dan die van het Uwv. Hierin ziet appellante strijd met het beginsel van equality of arms. Namens appellante is verder aangevoerd dat appellante naast energetische ook lichamelijke belemmeringen heeft en dat zij aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering voldoet. Ter onderbouwing van het standpunt is een verklaring van drs. Terhal van 24 juni 2024 overgelegd. Bij brief van 17 januari 2025 is nog een persoonlijke reactie van appellante op de rapporten van het Uwv ingezonden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 8 februari 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante heeft haar stelling dat daarvan geen sprake zou zijn niet nader onderbouwd. Geen aanleiding bestaat het onderzoek niet zorgvuldig te achten.
4.4.
Verder is er geen reden om te oordelen dat het Uwv een onvoldoende beeld heeft gehad van de medische problematiek van appellante en de belemmeringen die zij als gevolg daarvan ervoer en ervaart. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juni 2022 en van 13 juli 2023 is melding gemaakt van MED en strabismus en de klachten die appellante daarvan heeft, zoals pijnklachten aan de botten en gewrichten, hoofdpijn, oogpijn, moeheid, wazig zien, soms dubbelzien, en concentratie- en geheugenproblemen. Deze klachten heeft het Uwv meegewogen bij de beoordeling of appellante aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering voldoet.
4.5.
De in hoger beroep overgelegde medische informatie maakt de beoordeling niet anders, nu daarin uitsluitend de diagnose is genoemd en is verwezen naar algemene informatie over de ziekte MED. In het dossier is al informatie van [naam ziekenhuis] aanwezig die ook kenbaar door het Uwv is meegewogen bij de vraag of appellante aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering voldoet. Ook de persoonlijke reactie van appellante biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het standpunt van het Uwv niet juist is.
4.6.
Wat betreft de taak ‘scannen’ heeft het Uwv in het verweerschrift toegelicht dat appellante vindt dat wegens haar oogaandoening deze taak ongeschikt is, maar dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 22 november 2023 heeft onderbouwd dat de omstandigheid dat geen beperking geldt voor lezen, beeldschermwerk en concentreren impliceert dat scanwerkzaamheden, waaronder het verwijderen van nietjes of paperclips, mogelijk is. De stelling van appellante dat zij beperkingen ondervindt in de fijne motoriek van de handen en om die reden geen nietjes of paperclips kan verwijderen, waardoor zij niet in staat is de geselecteerde taak van scannen te vervullen, slaagt evenmin. Daarvan heeft het Uwv ter zitting verwezen naar de toelichting in de rapporten van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) van 13 juni 2022 en van 13 juli 2023, waarin is vermeld dat appellante de handen goed kan gebruiken en er geen sprake is van een functiebeperking aan de handen. Wel kunnen handelingen waarbij enigszins kracht met handen en vingers gezet moet worden, niet lang worden verricht en handelingen waarbij veel kracht met handen en vingers gezet moet worden slechts kort, of niet. Ook is vermeld dat appellante kleine handen en korte vingers heeft, waardoor zij voorwerpen, die met een normale grootte van de handen met één hand opgepakt kunnen worden, niet met één hand kan oppakken. Op grond hiervan stelt het Uwv zich op het standpunt dat het voor appellante mogelijk moet worden geacht om nietjes en paperclips te verwijderen en daarmee de taak ‘scannen’ te vervullen. Geen aanleiding bestaat deze toelichting niet te volgen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 8 februari 2022 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.M. Snellenberg