ECLI:NL:CRVB:2025:298
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op grond van arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft op 8 februari 2022 een aanvraag ingediend, waarbij zij stelde dat zij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt omdat zij duurzaam geen arbeidsvermogen zou hebben. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat appellante wel degelijk arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 februari 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L.M. van Rooij, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. E.S. Träger. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat appellante op de datum van de aanvraag over arbeidsvermogen beschikte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. De uitspraak werd gedaan op 26 februari 2025.