ECLI:NL:CRVB:2025:315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
24/712 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1991, heeft een aangeboren aandoening, Cerebrale Parese, en stelt dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante in de relevante periode van haar achttiende tot haar drieëntwintigste jaar niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat zij in die periode arbeidsvermogen had. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de medische gegevens en het belastbaarheidsoordeel van het Uwv. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante in de relevante periode arbeidsvermogen had en dat de weigering van de Wajong-uitkering terecht is. De rechtbank heeft de proceskosten in beroep vergoed, maar appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten in hoger beroep, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/712 WAJONG
Datum uitspraak: 5 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 februari 2024, 23/816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij in de voor de Wajong relevante periode van het 18e tot het 23e jaar geen jonggehandicapte is geworden.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 januari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, opvolgend gemachtigde van mr. Heek, en vergezeld door haar ouders. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft op 20 januari 2016 een aanvraag ‘Beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend. Appellante heeft de (aangeboren) aandoening Cerebrale Parese (hersenbeschadiging tijdens of direct na de zwangerschap of bevalling) gekenmerkt door een unilateraal spastisch bewegingspatroon links en psychomotore retardatie. Appellante volgde een mbo-opleiding in de periode 2009-2015.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 8 april 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft en meegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak, omdat zij door ziekte of gebrek niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Appellante heeft vervolgens werkzaamheden verricht waaruit zij zich, voor zover in deze zaak van belang, op 20 december 2021 heeft ziekgemeld. Daarna heeft zij een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen.
1.3.
Appellante heeft met een door het Uwv op 2 februari 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft zij vermeld dat zij hemiplegie (linkszijdige verlamming aan been en arm) en chronische pijnklachten heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.4.
Bij besluit van 28 maart 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 10 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.6.
Na het doorlopen van de wachttijd van de ziekmelding op 20 december 2021 is aan appellante een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen en arbeidsvermogen toegekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv gevolgd dat als op achttienjarige leeftijd sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte, als Amber-periode wordt aangemerkt de periode tot vijf jaar na dat moment. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 1a:1, tweede lid in samenhang met artikel 1a:1, eerste lid, onder a, van de Wajong.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op basis van het in beroep overgelegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juli 2023 heeft beperkt tot de periode vanaf achttienjarige leeftijd tot vijf jaar daarna. Volgens de rechtbank staat vast dat appellante een aangeboren aandoening heeft. Appellante heeft niet weersproken dat zij op achttienjarige leeftijd de beperkingen had zoals die zijn beschreven door de verzekeringsartsen. Er kan niet worden gerekend vanaf het moment rond het einde van de studietijd van appellante, zoals door appellante is betoogd. Het wettelijk systeem biedt daar geen ruimte voor.
2.3.
Gelet op wat is geoordeeld over de in aanmerking te nemen periode, heeft de rechtbank overwogen dat voor deze procedure alleen relevant is de informatie die betrekking heeft op het medisch beeld van appellante van [geboortedatum] 2009 (18 jaar) tot [geboortedatum] 2014 (23 jaar). Voor zover appellante heeft gewezen op ontwikkelingen (verslechteringen) in haar gezondheid later dan die datum, kan die informatie niet betrokken worden bij de beoordeling. Volgens de rechtbank bevindt zich in het dossier geen informatie over het exacte medisch beeld van appellante op haar achttiende jaar.
2.3.1.
De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan het belastbaarheidsoordeel van het Uwv. Bij die belastbaarheid is rekening gehouden met de aandoeningen van appellante, waardoor zij zowel op mentaal als fysiek vlak beperkt was. Van een (energetische) noodzaak voor een duurbelasting was echter geen sprake in de van belang zijnde periode. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat met dit belastbaarheidsoordeel voldoende rekening is gehouden met de ernst van de problematiek van appellante op haar achttiende jaar en dat er ook van een verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante en een toename van haar beperkingen binnen vijf jaar na haar achttienjarige leeftijd geen sprake is.
2.3.2.
Aan de hand van dat belastbaarheidsoordeel is geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen had in die periode. Appellante kon in die periode een uur aaneengesloten werken, was in die periode vier uur per dag belastbaar, en bij haar was geen sprake van het ontbreken van werknemersvaardigheden. Op basis hiervan is vastgesteld dat appellante een taak kon uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Voor zover appellante vindt dat zij ook in die periode niet voldeed aan deze criteria, is dat standpunt niet met voor die periode relevante medische stukken onderbouwd.
2.3.3.
Nu de rechtbank niet heeft getwijfeld aan de conclusies van het Uwv, kan appellante geen aanspraak maken op een Wajong-uitkering op grond van artikel la:1, eerste en tweede lid van de Wajong. Aangezien het Uwv pas in beroep duidelijkheid heeft verschaft over de in aanmerking genomen periode, is het bestreden besluit pas in beroep voorzien van een deugdelijke onderbouwing. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv veroordeeld in de proceskosten in beroep en bepaald dat het Uwv het griffierecht van appellante moet vergoeden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Appellante stelt zich – samengevat – op het standpunt dat zij onder het toepassingsbereik van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong valt, ook als het gaat om toegenomen beperkingen uit een ziekte die op haar achttiende verjaardag al leidde tot beperkingen. Volgens appellante had het Uwv ook de periode na het einde van haar 'studentschap' in juni 2015 moeten beoordelen en heeft het Uwv zich ten onrechte beperkt tot de vijf jaar na het bereiken van haar achttiende levensjaar. Appellante is verder van mening dat sprake is van discriminatie op grond van handicap, wat in strijd is met artikel 1 van de Grondwet en artikel 3 van het VNGehandicaptenverdrag.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat appellante niet onder het toepassingsbereik van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong valt, omdat het gaat om toegenomen beperkingen uit een ziekte die op haar achttiende verjaardag al leidde tot beperkingen. Indien er op de achttiende verjaardag al beperkingen waren uit die ziekte, dan kan alleen een toename daarvan tot de 23e verjaardag leiden tot een aanspraak op Wajong-uitkering.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk wordt, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018 [1] , en 16 januari 2019. [2]
4.2.
Appellante heeft ter zitting, gelet op de uitspraak van de Raad van 8 januari 2025, [3] haar beroepsgronden met betrekking tot het toepassingsbereik van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong en discriminatie op grond van haar handicap niet langer gehandhaafd. Tussen partijen is daardoor niet meer in geschil dat de te beoordelen periode loopt vanaf de achttienjarige leeftijd van appellante, [geboortedatum] 2009, tot vijf jaar daarna, [geboortedatum] 2014. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante in deze periode arbeidsvermogen had.
4.2.1.
Appellante heeft ter zitting aangevoerd dat zij niet vier uur per dag belastbaar kan zijn. Deze grond slaagt niet. De rechtbank heeft deze grond gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slaagt. Bij het belastbaarheidsoordeel van het Uwv is rekening gehouden met de aandoeningen van appellante, unilaterale spastische bewegingsstoornis/hemiplegie links (arm en been) en cognitieve beperkingen. Hierdoor was appellante zowel op mentaal als fysiek vlak beperkt. Van een (energetische) noodzaak voor een duurbelasting was echter geen sprake in de van belang zijnde periode. Het oordeel van de verzekeringsartsen dat appellante vier uur belastbaar kan zijn wordt gevolgd. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot een andersluidend oordeel.
4.2.2.
Ter zitting heeft appellante verder aangevoerd dat zij de taak ‘scannen’ niet kan uitvoeren. Volgens appellante is het niet mogelijk om haar linkerhand als steunhand te gebruiken. Daarnaast is voor het nietjes halen uit de te scannen documenten fijne motoriek nodig, waar zij niet over beschikt. Deze grond slaagt evenmin. Ter zitting heeft het Uwv, in aanvulling op het rapport van de arbeidsdeskundige van 23 maart 2022, gemotiveerd toegelicht dat appellante de taak ‘scannen’ met inachtneming van haar handbeperkingen wel kan verrichten. Het Uwv heeft uiteengezet dat voor de zitting overleg is geweest met de arbeidsdeskundige, die toegelicht heeft dat in deze taak fijne motoriek niet aan de orde is. De handelingen kunnen gedaan worden met de rechterhand, waarbij de linkerhand ondersteuning biedt. Voor wat betreft nietjes halen uit de te scannen documenten, bestaan er ontnieters waarbij de krachtinspanning wordt gedaan met de vingers, waardoor dit onderdeel door appellante uitgevoerd kan worden. Het oordeel van de arbeidsdeskundige dat de taak ‘scannen’ passend is voor appellante wordt gevolgd. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij vanwege haar handbeperkingen niet in staat is deze taak te verrichten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.H. Harbers, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025.
(getekend) D.H. Harbers
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
2.CRvB 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
3.CRvB 8 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:20.