ECLI:NL:CRVB:2025:359
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 6 juli 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 februari 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.M.C. Beijen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante voor het laatst als voorbereider heeft gewerkt en zich op 18 maart 2020 ziek heeft gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waaruit bleek dat appellante 14,17% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen de weigering van de WIA-uitkering werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de argumentatie en bevindingen van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek goed onderbouwd waren.
In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie overgelegd en volstond zij met een herhaling van eerdere argumenten. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.