ECLI:NL:CRVB:2025:359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
24/1516 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 6 juli 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 februari 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.M.C. Beijen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante voor het laatst als voorbereider heeft gewerkt en zich op 18 maart 2020 ziek heeft gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waaruit bleek dat appellante 14,17% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen de weigering van de WIA-uitkering werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de argumentatie en bevindingen van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek goed onderbouwd waren.

In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie overgelegd en volstond zij met een herhaling van eerdere argumenten. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1516 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2024, 23/6447 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 maart 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellante terecht per 6 juli 2022 geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellante terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld en de gronden van het hoger beroep ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 februari 2025. Appellante is verschenen, vergezeld van een tolk en bijgestaan door mr. M. Booij, advocaat, en waarnemer van mr. Velthorst. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als voorbereider (sorteren van post) voor 13,58 uur per week. Op 18 maart 2020 heeft zij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 december 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk, maar wel in staat is tot het verrichten van een drietal voorbeeldfuncties. Berekend is dat appellante 14,17% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 20 december 2022 geweigerd appellante met ingang van 6 juli 2022 een WIAuitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er aanleiding is om extra beperkingen aan te nemen en deze beperkingen vastgelegd in de FML van
10 september 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee van de geselecteerde functies laten vervallen, twee nieuwe functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 20,04%. Het Uwv heeft bij besluit van 29 september 2023 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 december 2022 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit daarmee in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de argumentatie, bevindingen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek goed onderbouwd zijn vastgelegd en consistent zijn. De rechtbank heeft het onderzoek zorgvuldig en de uitkomsten daarvan juist geacht. De door appellante in beroep overgelegde medische informatie ondersteunt volgens de rechtbank de stellingen van appellante niet. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien tot het benoemen van een deskundige.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante heeft het Uwv haar beperkingen, zowel lichamelijk als mentaal, onderschat. Ten aanzien van het buigen en traplopen en ten aanzien van tillen tijdens het werk zijn te lichte beperkingen aangenomen. Er is een te kleine urenbeperking aangenomen, althans deze urenbeperking is onvoldoende concreet gemotiveerd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante volstaan met een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie genoemd of overgelegd. Het is aan appellante om in hoger beroep gronden aan te voeren tegen wat in de aangevallen uitspraak is overwogen over dat wat in beroep tegen het bestreden besluit is aangevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 januari 2024 gereageerd op de beroepsgronden en de in de beroepsfase overgelegde medische informatie. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de gronden van appellante gemotiveerd weersproken en afgewezen. De in hoger beroep herhaalde gronden geven geen aanleiding tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac