ECLI:NL:CRVB:2025:446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 10 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als winkelmedewerker werkte, heeft zich op 12 augustus 2020 ziekgemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medische en arbeidskundige beoordeling uitgevoerd. De artsen van het Uwv hebben vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, maar dat deze niet leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid. Appellant is van mening dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat hij niet in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv geen WIA-uitkering aan appellant hoefde toe te kennen. De Raad heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen onderschreven en vastgesteld dat appellant gemiddeld 4 uur per dag kan werken, wat niet voldoet aan de vereiste 35% arbeidsongeschiktheid voor een WIA-uitkering. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische stukken. De beslissing van de rechtbank om het bestreden besluit in stand te houden, is bevestigd.