ECLI:NL:CRVB:2025:446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
24/1445 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 10 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als winkelmedewerker werkte, heeft zich op 12 augustus 2020 ziekgemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medische en arbeidskundige beoordeling uitgevoerd. De artsen van het Uwv hebben vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, maar dat deze niet leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid. Appellant is van mening dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat hij niet in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv geen WIA-uitkering aan appellant hoefde toe te kennen. De Raad heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen onderschreven en vastgesteld dat appellant gemiddeld 4 uur per dag kan werken, wat niet voldoet aan de vereiste 35% arbeidsongeschiktheid voor een WIA-uitkering. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische stukken. De beslissing van de rechtbank om het bestreden besluit in stand te houden, is bevestigd.

Uitspraak

24/1445 WIA
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2024, 23/2739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant per 10 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 februari 2024. Voor appellant is mr. Gürses verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als winkelmedewerker voor 26,14 uur per week. Hij heeft zich op 12 augustus 2020 ziekgemeld vanuit een situatie van werkloosheid. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juli 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft voor appellant passende functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 7 september 2022 geweigerd appellant met ingang van 10 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 11 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de functionele mogelijkheden van appellant gewijzigd en vastgelegd in een nieuwe FML 3 april 2023. Door de aanvullende beperkingen zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervallen en hiervoor in de plaats heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep andere functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 30,54% en dus nog steeds minder dan 35%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant op geen enkele manier onderbouwd waarom hij rekening houdend met de in de FML aangenomen beperkingen niet zou kunnen werken. Hij heeft geen medische stukken ingebracht waaruit zou blijken dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat verdergaande beperkingen zouden moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 april 2023 voldoende gemotiveerd waarom bepaalde beperkingen wel of niet zijn aangenomen en aanvullende beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen op grond van ernstiger psychische problematiek dan waarvan in de primaire fase is uitgegaan. Voor verdergaande beperkingen is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen grond, omdat bij het onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor afwijkingen in de aandacht, het geheugen, de concentratie en cognitieve problematiek. Dit wordt ook niet beschreven in de informatie van de huisarts of de psycholoog. De rechtbank heeft deze motivering kunnen volgen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat appellant niet met medische stukken heeft onderbouwd waarom een verdergaande urenbeperking aangenomen zou moeten worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 3 april 2023 voldoende gemotiveerd waarom voor een urenbeperking van 4 uur per dag aangewezen is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat medisch gezien aannemelijk is dat door de complexe situatie, waarbij zowel psychische als fysieke ziektes een rol spelen, een verminderd basaal energetisch vermogen aanwezig is bij appellant. Dit heeft ook een nadelig effect op de energetische reserves en de recuperatiemogelijkheden van appellant. Gelet op deze medische problematiek en het dagelijks functioneren is een urenbeperking van 4 uur per dag, ongeveer 20 uur per week aangenomen.
2.2.
De rechtbank heeft het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen, afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft voldoende ruimte gehad om de medische bevindingen te betwisten. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om aan de bevindingen en het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML en gelet op de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij acht zichzelf op 10 augustus 2022 volledig arbeidsongeschikt. Appellant is van mening dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Volgens appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte niet alle door de behandelaars geduide en door appellant geobjectiveerde beperkingen overgenomen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de gronden die appellant aanvoert subjectieve gronden zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar de in bezwaar overgelegde brief van 6 maart 2023 van
GZ-psycholoog R. Polat. Appellant heeft daarnaast aangevoerd dat hij op de datum in geding veel klachten had zoals ontstekingen, diarree, bloedverlies, slaapproblematiek, paniekaanvallen en suïcidale ideaties. Deze chronische klachten verergeren in stressvolle situaties en leiden tot ernstige belemmeringen in het dagelijkse leven. Appellant heeft herhaald dat, gelet op zijn verminderd basaal energetisch vermogen, op 10 augustus 2022 een verdergaande urenbeperking is aangewezen. Appellant heeft gesteld dat hij in bewijsnood verkeert omdat hij niet de financiële middelen heeft om zelf een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Daarom verzoekt appellant de Raad om een onafhankelijke deskundige te benoemen
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd dat bij appellant op de datum in geding geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden vanwege geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts heeft dan ook terecht een FML opgesteld om de benutbare mogelijkheden van appellant vast te leggen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellant in bezwaar overgelegde medische informatie kenbaar bij de beoordeling betrokken, waaronder de brief van GZ-psycholoog Polat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 3 april 2023 meerdere beperkingen aangenomen op het gebied van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Daarnaast is vastgesteld dat appellant gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 3 april 2023 en 30 augustus 2023 uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd waarom zij op basis van de overgelegde informatie geen aanleiding heeft gezien om meer beperkingen aan te nemen. Appellant heeft in beroep en in hoger beroep geen medische informatie van zijn behandelaars overgelegd die doet twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen. Gelet hierop bestaat geen reden om een deskundige in te schakelen.
4.4.
Ook wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat vanwege het beginsel van equality of arms inschakeling van een onafhankelijke deskundige is aangewezen. Overwogen wordt dat de kern van het beginsel van equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Als de betrokkene (medische) stukken in het geding brengt, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen voor betrokkene om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. [1] Zoals de rechtbank heeft overwogen is er geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om (medische) stukken in te dienen. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, zodat er ook op deze grond geen aanleiding bestaat tot het benoemen van een onafhankelijke medisch deskundige. De vraag of appellant financieel in staat is om de kosten van een (contra)expertise te dragen, kan daarom buiten beschouwing blijven.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, hebben de arbeidsdeskundigen voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1914.