ECLI:NL:CRVB:2025:451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
24/1548 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante stelt dat zij op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte, en daarom recht heeft op een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante in die periode wel arbeidsvermogen had, onderbouwd door haar vwo-diploma en haar arbeidsverleden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 februari 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv was niet aanwezig. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante over arbeidsvermogen beschikte, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. De Raad concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere besluiten van het Uwv kunnen ondermijnen, en dat de medische beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd. De Raad bevestigt de weigering van de Wajong-uitkering en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

24/1548 WAJONG
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2024, 23/4339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Appellante vindt dat zij op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Daarom is zij jonggehandicapte en heeft zij recht op een Wajong-uitkering. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht, onder meer onder verwijzing naar haar vwo-diploma en arbeidsverleden, heeft vastgesteld dat appellante in de genoemde periode wel arbeidsvermogen had. Appellante heeft daarom geen recht op een Wajong-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 februari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. V.C.D. Klaassen (waarnemend advocaat) en vergezeld door haar vader. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1990. Zij heeft op 21 april 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Bij besluit van 3 augustus 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 oktober 2020 heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft geen beroep ingesteld.
1.2.
Appellante heeft op 23 augustus 2022 opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 augustus 2020. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 13 september 2022 het verzoek van appellante afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven om het besluit van 3 augustus 2020 te herzien. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 15 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Het Uwv heeft een volledige inhoudelijke beoordeling verricht en zich op het gewijzigde standpunt gesteld dat appellante op [geboortedatum] 2008, de dag dat zij achttien jaar is geworden en in de vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft zij het volgende overwogen.
2.1.
Het Uwv heeft naar aanleiding van de herhaalde aanvraag van 15 augustus 2022 inhoudelijk beoordeeld of er reden is om de beoordeling die ten grondslag ligt aan het besluit van 3 augustus 2020 voor onjuist te houden. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt getoetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware het een eerste besluit op de aanvraag. De beoordeling die de rechtbank moet doen betreft de vraag of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij op de dag dat zij achttien jaar werd en in de periode van vijf jaar daarna arbeidsvermogen had. Die periode loopt vanaf [geboortedatum] 2008 tot en met [geboortedatum] 2013 (de periode in geding).
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat appellante rond haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna vier uur per dag belastbaar was en één uur aangesloten kon werken. Hij erkent enerzijds dat appellante vanaf jonge leeftijd last had van psychische klachten en merkt anderzijds op dat appellante in staat is geweest om in het achttiende jaar met hoge cijfers en zonder doublures het vwo-diploma te behalen. De rechtbank vindt het terecht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling hieraan zwaarwegend belang hecht. De stelling van appellante, dat zij haar vwo-diploma heeft behaald met hulp van haar moeder die alle studieboeken heeft voorgelezen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Appellante heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij in het examenjaar amper op school aanwezig was.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder bij zijn beoordeling betrokken dat appellante tussen januari 2007 en oktober 2009, dus ook op haar achttiende verjaardag, bij een supermarkt heeft gewerkt. Uit de beschikbare informatie in het dossier leidt de rechtbank af dat appellante in de genoemde periode honderden uren werkzaam is geweest. Deze gegevens ondersteunen het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante rond haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna vier uur per dag belastbaar was en één uur aangesloten kon werken.
2.4.
In een nader rapport van 4 april 2024 motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarom de door appellante in beroep overgelegde informatie geen medisch objectief bewijs levert voor beperkende gezondheidsklachten op haar achttiende verjaardag. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om dit standpunt onjuist te achten. De stelling dat zij rond haar achttiende verjaardag door de hoofdpijnklachten bedlegerig was, heeft appellante niet met medische informatie onderbouwd.
2.5.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op een inzichtelijke en navolgbare wijze verslag heeft gedaan van zijn onderzoeksbevindingen en daarop gebaseerde conclusies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij zijn oordeelsvorming de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken, inclusief het opleidingsniveau en arbeidsverleden van appellante. Hij is op basis van die informatie tot de conclusie gekomen dat appellante een bepaalde taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren, namelijk het terugplaatsen van boeken en (eenvoudiger) inpakken. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op navolgbare wijze gemotiveerd dat appellante rond haar achttiende verjaardag over basale werknemersvaardigheden beschikte. Het feit dat zij haar vwo-diploma heeft behaald en in een supermarkt heeft gewerkt toont volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende aan dat zij in staat was instructies te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en afspraken te maken en na te komen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om het vorenstaande onjuist te achten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij stelt zich op het standpunt dat zij niet beschikt over arbeidsvermogen. Het punt wat betreft de supermarkt is simpelweg onjuist en het oordeel over het halen van het vwo-diploma is puur en alleen gebaseerd op aannames en inschattingen. In de vijf jaar na haar achttiende verjaardag zijn de klachten van appellante alleen maar toegenomen. Door de afschuwelijke hoofdpijnen is zij zelfs een groot deel van die periode bedlegerig geweest. Het Uwv heeft deze klachten, het ontstaan hiervan en de impact op appellante niet, dan wel onvoldoende meegewogen in de besluitvorming.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De hoger beroepsgronden van appellante zijn een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De door appellante bij de hoger beroepsgronden ingebrachte informatie van PsyQ, Parnassia en de huisarts is al eerder ingebracht en door de verzekeringsartsen meegenomen bij de beoordeling. De als nader stuk ingebrachte informatie van Parnassia van 18 augustus 2023 heeft appellante ook al eerder overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gemotiveerd gereageerd in een rapport van 4 april 2024. Naar het oordeel van de Raad hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 18 april 2023, 24 april 2023 en 4 april 2024 navolgbaar gemotiveerd dat appellante op haar achttiende verjaardag beschikte over arbeidsvermogen en dat in de periode van vijf jaar daarna niet is gebleken van een significante verslechtering c.q. knik in haar functioneren. Het is niet onjuist dat het Uwv daarbij betekenis heeft toegekend aan het behalen van het vwo-diploma en het werken in de supermarkt. Daarmee is niet gezegd dat appellante toen geen beperkingen had. Integendeel, het Uwv is er ook van uit gegaan dat appellante op haar achttiende serieuze psychische en chronische pijnklachten had en daaruit voortvloeiende beperkingen. Het Uwv heeft echter voldoende onderbouwd dat appellante met die beperkingen in staat was tot het verrichten van arbeid waarmee enig loon kon worden verdiend. Daarbij gaat het niet alleen om gangbare arbeid (zoals het werk van appellante in de supermarkt), maar ook om werken in beschut werk, met intensief toezicht en veel begeleiding.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2020.
(getekend) W.R. van der Velde
De griffier is verhinderd te ondertekenen.