ECLI:NL:CRVB:2025:560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
21/388 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verdere terugwerkende kracht van de heropening van de WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had verzocht om verdere terugwerkende kracht van de heropening van zijn WAO-uitkering, die met ingang van 23 februari 2011 was heropend. Het verzoek werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het ontbreken van nieuwe feiten en omstandigheden, zoals vereist door artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij het benodigde uittreksel uit het bevolkingsregister niet eerder kon overleggen. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere beslissing. De Raad oordeelde dat de verklaring die de appellant had overgelegd, niet leidde tot een andere beslissing, omdat deze niet aantoonde dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres had gewoond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van het Uwv om terug te komen op het besluit van 24 april 2019 in stand bleef. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

21/3188 WAO
Datum uitspraak: 9 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2021, 20/6885 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 20/2908 WAO, plaatsgevonden op 13 november 2023. Namens appellant zijn mr. R.J. Hoogeveen, advocaat en opvolgend gemachtigde, en [naam] , neef van appellant, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.C.A.M. Wetering. Na afloop van de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Voor het verloop van het geding, wordt mede verwezen naar het geding 20/2908 WIA. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2.
Bij brief van 10 juli 2020 heeft appellant het Uwv verzocht om het besluit van 24 april 2019 te heroverwegen waarin met ingang van 23 februari 2011 appellants WAOuitkering is heropend en betaalbaar is gesteld. Appellant heeft verzocht om verdere terugwerkende kracht van de heropening van de WAO-uitkering en heeft daartoe een verklaring van het bestuur van zijn woonplaats van 10 juli 2020, ‘attestation administrtive’, aangeleverd als bewijs van verblijf in Marokko vanaf 9 juni 2006 tot en met heden.
1.3.
Bij besluit van 3 september 2020 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nieuwe feiten en omstandigheden zijn gegevens en documenten die op het moment van het nemen van de beslissing van 24 april 2019 nog niet bekend of niet voorhanden waren. De door appellant overgelegde verklaring had ook eerder overgelegd kunnen worden.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 september 2020 en aangevoerd dat het niet mogelijk was om deze verklaring op een eerdere datum te overleggen. Aldus zijn er wel nieuwe feiten en omstandigheden. De stelling van het Uwv dat dit document eerder had moeten worden overgelegd, is niet juist omdat het document zelf dateert van 10 juli 2020.
1.5.
Bij besluit van 12 november 2020 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft aangenomen dat geen sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Dergelijke nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden liggen niet besloten in het op 10 juli 2020 toegezonden uittreksel uit het bevolkingsregister. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit uittreksel niet eerder kon overleggen. Bovendien heeft appellant wisselende verklaringen afgelegd waarom het niet mogelijk was om eerder een uittreksel aan te vragen. De rechtbank is tot slot van oordeel dat aan de hand van de beroepsgronden ook niet is gebleken dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Het standpunt van appellant
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Het uittreksel heeft appellant niet eerder kunnen overleggen, omdat het registratiesysteem in Nederland niet vergelijkbaar is met dat in Marokko. Het wonen buiten de stad bemoeilijkt het verkrijgen van een dergelijk uittreksel. Appellant is er pas in beroep in geslaagd om – na lang proberen – een uittreksel uit het bevolkingsregister te verkrijgen. Hij heeft dit daarna zo snel als mogelijk ingebracht in de procedure. Ook is het besluit van 12 november 2020 wel degelijk onredelijk. Er dient rekening mee te worden gehouden dat zaken als uittreksels verkrijgen uit het bevolkingsregister in Marokko veel moeilijker is dan in Nederland. Dit geldt temeer als iemand op het platteland woont. Nu appellant – na lang proberen – er uiteindelijk in is geslaagd om een uittreksel te verkrijgen, is het onredelijk om dit uittreksel vervolgens als 'te laat ingebracht' aan te merken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit uittreksel niet eerder kon overleggen. Hij heeft niet onderbouwd dat hij het uittreksel niet eerder kon krijgen en heeft voorts over het feit dat het niet mogelijk was om een uittreksel uit het bevolkingsregister te verkrijgen, wisselende verklaringen afgelegd. Dat kort na de zitting van 6 juli 2020 alsnog een uittreksel uit het bevolkingsregister kon worden overgelegd, wekt verbazing. Verder heeft het Uwv gewezen op de in het oog springende spel en schrijffouten die het uittreksel bevat. Er is geen sprake van een evident onredelijk besluit. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
Verder verloop van de procedure
3.3.
In het geding 20/2908, waarin dezelfde verklaring ‘attestation administrtive’ is ingebracht, heeft de Raad op 22 december 2023 een tussenuitspraak gedaan om het Uwv de gelegenheid te bieden onderzoek te laten doen naar de authenticiteit van de door appellant overgelegde verklaring. Van deze gelegenheid heeft het Uwv gebruik gemaakt en onderzoek laten verrichten door de Attaché van het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Marokko. Uit het onderzoek is gebleken dat de verklaring is opgemaakt op erewoord van appellant waarbij geen onderzoek is gedaan naar de feitelijke situatie. Een dergelijke verklaring wordt in alle gevallen afgegeven als de eigenaar van de woning deze aanvraagt. Voor deze verklaring is het dus niet altijd nodig om daadwerkelijk op dit adres te wonen maar wel moet de woning eigendom zijn (geweest) in de periode waarvoor de woonverklaring wordt gevraagd.
3.4.
Omdat uit het onderzoek is gebleken dat appellant eigenaar is geweest van de woning op het adres [woonplaats] , [plaats] , maar niet dat hij er destijds gewoond heeft, heeft het Uwv zijn besluit gehandhaafd. Bij uitspraak van heden in het geding 20/2908, heeft de Raad dit standpunt van het Uwv onderschreven.

Het oordeel van de Raad.

4. De Raad laat in het midden of de verklaring ‘attestation administrtive’ eerder had kunnen worden ingebracht. Gelet op de overwegingen in de uitspraak van heden, 20/2908, kan deze verklaring immers niet leiden tot een andere beslissing. Nu uit het onderzoek van de Attaché is gebleken dat een dergelijke verklaring in alle gevallen wordt afgegeven als de eigenaar van de woning deze aanvraagt, maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat appellant er destijds ook heeft gewoond, heeft het Uwv terecht besloten niet terug te komen op van het besluit van 24 april 2019. Er zijn dus geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden om dat besluit te herzien.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om terug te komen van het besluit van 24 april 2019 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.P.A. Elzer