ECLI:NL:CRVB:2025:567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/1556 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als banketbakker en schoonmaker werkte, heeft zich ziekgemeld met gezondheidsklachten en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv wordt als voldoende beschouwd. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant en dat er geen aanleiding is voor een deskundige. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

24/1556 WIA
Datum uitspraak: 9 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juni 2024, 22/6112 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 3 mei 2022 geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 februari 2025. Voor appellant is mr. Hoebba verschenen. Het Uwv heeft zich, via beeldverbinding, laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als allround banketbakker en schoonmaker/toezichthouder voor 39,85 uur per week. Op 16 januari 2018 heeft hij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Appellant ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 maart 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en vastgesteld dat appellant 24,41% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 30 maart 2020 geweigerd appellant met ingang van 14 januari 2020 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant beperkt geacht door gegeneraliseerde artrose en PTSS en heeft de beperkingen neergelegd in een FML van 13 oktober 2020. Bij besluit van 19 oktober 2020 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 30 maart 2020 herroepen en bepaald dat appellante 24,21% arbeidsongeschikt is. Bij uitspraak van 16 augustus 2021 heeft de rechtbank Amsterdam [1] het beroep van appellant tegen het besluit van 19 oktober 2020 ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft zich op 5 mei 2020 bij het Uwv ziekgemeld wegens artrose, buikpijn, herniaklachten en spanningsklachten. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de WW. Appellant heeft in verband met deze ziekmelding op 16 februari 2022 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. De arts heeft een FML van 24 februari 2022 opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft vervolgens functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat appellant 24,30% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 3 maart 2022 geweigerd appellant met ingang van 3 mei 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 maart 2022 hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidskundige bezwaar en beroep gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen voor appellant aangevuld en heeft deze beperkingen vastgelegd in een FML van 20 oktober 2022. Als gevolg van de val van appellant van zijn scootmobiel op 27 april 2022 zijn er aanvullende beperkingen voor werken boven schouderhoogte met rechts en tillen en dragen met rechts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van een gewijzigde functieselectie vastgesteld dat appellant 30,38% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 17 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 maart 2022 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig geweest is. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat appellant zowel op het spreekuur van de Uwv-arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk en psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis heeft genomen van informatie van de orthopedisch chirurg en psycholoog van appellant. In de rapporten van de artsen van het Uwv zijn alle medische gegevens volgens de rechtbank op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank heeft overwogen dat appellant zijn standpunt dat zijn klachten en beperkingen zijn onderschat niet heeft onderbouwd met medische stukken. Ook heeft appellant niet onderbouwd dat er aanleiding is voor een verdergaande urenbeperking. Aan het door appellant ingebrachte rapport van 30 maart 2022 van het indicatiebureau Amsterdam betreffende een herindicatie van een scootmobiel kan niet de door appellant gewenste betekenis worden toegekend omdat dit rapport betrekking heeft op een aanvraag in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en het toetsingskader van de WMO niet vergelijkbaar is met de toetsing in de WIA. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit het indicatieadvies niet blijkt dat aan het advies medische informatie ten grondslag heeft gelegen. Verder kan ook aan het besluit van 27 november 2023, waarbij aan eiser op grond van de WMO een woonruimteaanpassing is toegekend, niet de door appellant gewenste betekenis worden toegekend omdat het toetsingskader afwijkt van de WIA. Dit besluit ziet bovendien op een andere datum dan de datum in geding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht passend geacht.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat de artsen van het Uwv de conclusies van het Indicatie Adviesbureau Amsterdam , die aan de gemeente gerapporteerd heeft in het kader van de WMO, niet bij hun beoordeling hebben betrokken. Hieruit en uit het feit dat hij per 6 juli 2022 weer een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt, dient te worden afgeleid dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Ook de rechtbank heeft onvoldoende gewicht toegekend aan het rapport van het Indicatie Adviesbureau Amsterdam . De omstandigheid dat dit rapport is opgesteld in het kader van de WMO maakt niet dat aan de daarin beschreven beperkingen geen betekenis toekomt. Appellant heeft toegelicht dat er sprake is van toenemende klachten. Appellante kan beperkt lopen (50 tot 100 meter) en stelt dat op preventieve en energetische gronden aanleiding is voor een forse urenbeperking. Appellant heeft erop gewezen dat hij met ingang van 3 juli 2024 een WIAuitkering ontvangt naar de klasse 80 tot 100%. Appellant acht het niet juist dat de rechtbank geen deskundige heeft benoemd en heeft aan de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Appellant acht de voor hem geselecteerde functies niet passend.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft erop gewezen dat niet is vastgesteld dat appellant per 3 juli 2024 daadwerkelijk 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, maar dat aan appellant zonder inzet van een verzekeringsarts een WIAuitkering op grond van deze klasse is toegekend op grond van de tijdelijke maatregel “Vereenvoudigde claimbeoordeling 60-plussers”.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering met ingang van 3 mei 2022 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de artsen van het Uwv zijn beperkingen ten aanzien van staan, lopen en de duurbeperking onjuist hebben ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de Raad overtuigend onderbouwd dat met de FML van 20 oktober 2022 voldoende is tegemoetgekomen aan de medische problematiek van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en kennisgenomen van de door appellant op het spreekuur meegebrachte informatie van zijn huisarts van 30 juni 2022. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie ingewonnen bij de orthopedisch chirurg van appellant. De verzekeringsarts heeft overwogen dat nu de heupprothesen bij appellant goed zijn geplaatst en op een recente skeletscan van 25 augustus 2022 niet gebleken is van afwijkingen, er geen aanknopingspunten zijn om appellant te volgen in zijn standpunt dat hij meer beperkt te achten ten aanzien van lopen en staan. De heupklachten/problemen van appellant zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid meegewogen bij de beoordeling per 14 januari 2020 en het ontbreekt aan nieuwe onderzoeksbevindingen om meer beperkingen aan te nemen. In het rapport van het Indicatie Adviesbureau Amsterdam is weliswaar benoemd dat appellant 80 tot 100 meter kan lopen, maar een verwijzing naar een medische onderbouwing voor deze bevinding ontbreekt. Appellant wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat er op preventieve en energetische gronden aanleiding is voor een forse urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het verklaarbaar is dat de slaap verstoord kan zijn door pijnklachten, maar dat het dagverhaal van appellant hiervoor geen aanwijzingen biedt. Uit het dagverhaal van appellant blijkt niet dat hij zich vermoeid voelt, overdag slaapt of eerder naar bed gaat en later wakker wordt, waardoor er geen aanknopingspunten zijn voor een urenbeperking.
4.4.
Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van de vastgestelde beperkingen, wordt geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 20 oktober 2022 zijn de voor appellant geselecteerde functies gelet op de daaraan verbonden belastende items voor appellant in medisch opzicht als passend aan te merken. Dit is voldoende toegelicht in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 oktober 2022.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen.