ECLI:NL:CRVB:2025:571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23/2476 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant. Appellant ontving sinds 21 oktober 2021 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellant over de maanden juli en augustus 2022 herzien, omdat appellant in die periode inkomsten uit arbeid had genoten. Appellant betwistte de terugvordering van € 1.513,87 en stelde dat hij recht had op bijstand voor de periode waarin hij geen inkomsten had. Hij verwees naar artikel 45, derde lid, aanhef en onder a, van de PW, dat bepaalt dat bijstand wordt vastgesteld over het deel van de maand waarover recht bestaat, indien de betrokkene gedurende tenminste 30 dagen geen bijstand ontvangt. De Raad oordeelde echter dat appellant over de maanden juli en augustus 2022 wel recht had op (aanvullende) bijstand, omdat zijn inkomen door de inkomstenvrijlating van 25% de bijstandsnorm niet overschreed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De terugvordering blijft in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2476 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 juli 2023, 23/789 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 8 april 2025
SAMENVATTING
Het college heeft de bijstand van appellant over de maanden juli en augustus 2022 herzien en van appellant een bedrag teruggevorderd op de grond dat appellant over deze periode inkomsten uit arbeid heeft genoten. Appellant stelt zich op het standpunt dat de terugvordering lager moet worden vastgesteld. Hij voert daartoe aan dat hij alleen over een gedeelte van de maand augustus 2022 inkomsten heeft genoten en betoogt dat hij over de rest van die maand recht heeft op bijstand berekend naar die periode. Appellant wijst daarbij op wat is bepaald in artikel 45, derde lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet (PW). Net als de rechtbank geeft de Raad appellant geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 21 oktober 2021 bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de PW.
1.2.
Op 12 augustus 2022 heeft appellant aan het college gemeld dat hij over de periode van 1 juli 2022 tot en met 11 augustus 2022 heeft gewerkt. Het college heeft naar aanleiding daarvan appellant verzocht om onder meer zijn loonstroken over te leggen. Appellant heeft zijn loonstrook over de maand augustus 2022 overgelegd alsmede zijn bankafschriften over de maanden juni tot en met augustus 2022. Uit deze stukken blijkt dat appellant over de maand juli 2022 een bedrag van € 1.257,77 aan loon heeft ontvangen en over de maand augustus 2022 een bedrag van € 749,04.
1.3.
Met een besluit van 9 januari 2023 heeft het college met ingang van 1 juli 2022 op het loon van appellant een inkomstenvrijlating van 25% toegepast. Met een afzonderlijk besluit van 9 januari 2023 heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 augustus 2022 herzien en een bedrag van € 1.513,87 van appellant teruggevorderd. Met een besluit van 17 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee dat besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt
.Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellant voert aan dat de terugvordering moet worden verlaagd omdat hij over de periode van 12 tot en met 31 augustus 2022 recht heeft op de volledige bijstandsnorm berekend naar die periode. Appellant stelt dat, omdat hij in die periode niet heeft gewerkt, de inkomsten die hij over de periode van 1 tot en met 11 augustus 2022 heeft genoten daarop niet van invloed zijn. Ter onderbouwing heeft appellant erop gewezen dat in artikel 45, derde lid, aanhef en onder a, van de PW is bepaald dat de bijstand wordt vastgesteld over het deel van de maand waarover recht bestaat, indien de betrokkene gedurende een periode van tenminste 30 dagen geen bijstand ontvangt. Daarvan is in de situatie van appellant sprake. Hij had namelijk over de periode van 1 juli 2022 tot en met 11 augustus 2022 geen recht op bijstand omdat hij in die periode meer inkomsten had dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Deze beroepsgrond slaagt al niet omdat er voor het standpunt van appellant geen feitelijke grondslag bestaat. Dit wordt hierna toegelicht.
4.2.1.
Anders dan appellant heeft aangevoerd had hij over de maanden juli en augustus 2022 wel recht op (aanvullende) bijstand, omdat zijn inkomsten als gevolg van de inkomstenvrijlating van 25%, de bijstandsnorm in beide maanden niet te boven ging. Het college heeft in verband daarmee de bijstand van appellant over de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 augustus 2022 herzien en niet ingetrokken. Van een onderbreking van ontvangst van algemene bijstand gedurende ten minste 30 dagen is dus ook na het bestreden besluit geen sprake geweest. Alleen al om die reden slaagt het beroep op artikel 45, derde lid, aanhef en onder a, van de PW niet.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt, met verbetering van gronden, bevestigd. Dit betekent dat de terugvordering van € 1.513,87 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2025.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) F. Sporrel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 45 van de Participatiewet
1. De algemene bijstand wordt per kalendermaand vastgesteld en betaald. […]
2. Het college kan op grond van artikel 18, eerste lid, besluiten de algemene bijstand over een andere periode als bedoeld in het eerste lid vast te stellen of te betalen.
3. De algemene bijstand wordt vastgesteld over het deel van de kalendermaand waarover recht op bijstand bestaat, indien de alleenstaande of het gezin voorafgaand aan of volgend op de bijstandsverlening:
a. gedurende een periode van ten minste 30 dagen geen algemene bijstand ontvangt; of
b. anderszins geen recht op algemene bijstand heeft.
[…]