ECLI:NL:CRVB:2025:588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
23/3277 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en toeslag door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering en een toeslag op grond van de Toeslagenwet. De Raad oordeelt dat het Uwv de aanvraag om de WIA-uitkering terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om de eerdere afwijzingen te herzien. De Raad bevestigt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering, aangezien hij de wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen. De afwijzing van de aanvraag om een toeslag is eveneens terecht, omdat het gezinsinkomen van appellant niet onder het sociaal minimum ligt. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond is voor vergoeding van schade. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

23/3277 TW, 24/475 WIA
Datum uitspraak: 10 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 november 2023, 23/853 en 23/5507 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend naar aanleiding van zijn aanvraag van 17 maart 2023. De Raad komt tot het oordeel dat deze afwijzing terecht is. Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht over onder andere de beëindiging van zijn ZW-uitkering in 2019 en de jaaropgave over 2022 valt buiten de omvang van de procedure. De Raad kan daar daarom geen oordeel over geven.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 februari 2025. Appellant is verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is werkzaam geweest als teammanager bij [bedrijf]. Nadien heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Nadat appellant zich op 23 februari 2018 had ziekgemeld, heeft het Uwv een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan hem toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling is vastgesteld dat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft zijn ZW-uitkering daarom beëindigd per 23 maart 2019. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Appellant heeft hier beroep tegen ingesteld. De rechtbank heeft in een uitspraak van 16 juni 2023 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een situatie waarin het te laat indienen van het beroepschrift niet aan appellant kan worden toegerekend. Appellant heeft hier geen hoger beroep tegen ingesteld.
1.2.
Vanaf 31 januari 2020 heeft appellant bij de gemeente Den Haag gewerkt als [functie] . Na het einde van het dienstverband heeft het Uwv appellant met ingang van 31 januari 2022 een WW-uitkering toegekend. Op 11 maart 2022 heeft appellant zich ziekgemeld. Per 16 maart 2022 is hij weer hersteld.
1.3.
Appellant heeft meerdere malen een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij besluiten van 19 mei 2022, 8 september 2022 en 25 januari 2023 heeft het Uwv deze aanvragen afgewezen. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat alleen recht kan bestaan op een WIAuitkering als de betrokkene 104 weken ziek is geweest. Dit is bij appellant niet aan de orde, aangezien hij per 16 maart 2022 hersteld is.
1.4.
Op 17 januari 2023 heeft appellant een toeslag op grond van de Toeslagenwet aangevraagd. In deze aanvraag heeft appellant vermeld dat zijn gezinsinkomen sinds 1 januari 2018 is gedaald. Bij besluit van 20 januari 2023 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat het gezinsinkomen van appellant niet onder het sociaal minimum ligt.
1.5.
Bij besluit van 21 februari 2023 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 januari 2023 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant sinds 31 januari 2022 een WW-uitkering ontvangt die hoger is dan het voor hem geldende sociaal minimum. Ook per 1 januari 2018 lag zijn inkomen niet onder het sociaal minimum.
1.6.
Op 17 maart 2023 heeft appellant opnieuw een aanvraag om een WIA-uitkering ingediend. Bij besluit van 21 maart 2023 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat zijn WIAaanvraag niet voor een inhoudelijke beoordeling in aanmerking komt. In de besluiten van 19 mei 2022, 8 september 2022 en 25 januari 2023 is al vastgesteld dat appellant geen WIA-uitkering kan krijgen.
1.7.
Bij besluit van 14 juli 2023 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 maart 2023 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv heeft appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven om de eerdere besluiten tot afwijzing van zijn aanvragen om een WIA-uitkering te herzien. Hierbij heeft het Uwv opgemerkt dat appellant zich op 30 september 2022 heeft ziekgemeld en dat vanaf 30 december 2022 een ZW-uitkering aan hem is toegekend. Vanaf 30 september 2022 loopt er dus een wachttijd van 104 weken waarna er mogelijk sprake kan zijn van een WIA-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen gronden heeft aangevoerd die zich richten tegen de afwijzing van de aanvraag om een toeslag.
2.2.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daarmee heeft de rechtbank bestreden besluit 2 in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat appellant al meerdere keren een WIA-uitkering heeft aangevraagd. Naar aanleiding van de eerdere aanvragen heeft het Uwv in de besluiten van 19 mei 2022, 8 september 2022 en 25 januari 2023 bepaald dat appellant (nog) geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij (nog) niet 104 weken arbeidsongeschikt is. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de aanvraag van 17 maart 2023 terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat appellant met zijn herhaalde aanvraag om een WIA-uitkering geen nieuwe gegevens heeft aangeleverd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het Uwv in zijn dossier veel fouten heeft gemaakt. Zo is onder andere de Wet verbetering poortwachter niet goed toegepast en wordt zijn diagnose niet serieus genomen. Appellant heeft gesteld dat zijn ZW-uitkering in 2019 ten onrechte is beëindigd. Als dit niet was gebeurd, had hij al vanaf 2020 een WIA-uitkering kunnen krijgen. Verder heeft appellant naar voren gebracht dat zijn inkomen in de laatste jaren aanzienlijk is gedaald. Hij heeft zijn huis moeten verkopen en kan geen hypotheek krijgen. Hij heeft erop gewezen dat het bedrag op de jaaropgave over 2022 een stuk lager is dan over de andere jaren en stelt dat het Uwv hier geen verklaring voor wil geven. Appellant heeft de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade, die onder andere bestaat uit achterstallig loon, een pensioengat, letselschade, imagoschade en schade als gevolg van schending van zijn privacy.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. Vooropgesteld wordt dat de Raad in hoger beroep alleen een oordeel kan geven over de aangevallen uitspraak. Dat is de uitspraak van 29 november 2023, waarin de rechtbank het beroep met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag om een toeslag niet-ontvankelijk heeft verklaard en het beroep over de afwijzing van de WIA-aanvraag van 17 maart 2023 ongegrond heeft verklaard. De Raad doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.1.
Appellant heeft geen beroepsgronden aangevoerd die zien op het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag om een toeslag. Tijdens de zitting heeft appellant verklaard dat zijn hoger beroep hier niet tegen is gericht. De Raad zal hier daarom niet over oordelen.
4.2.
Wat betreft de afwijzing van de aanvraag om een WIA-uitkering van 17 maart 2023 komt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Daartoe wordt als volgt overwogen
4.2.1.
De Raad begrijpt uit bestreden besluit 2 dat het Uwv heeft bedoeld de aanvraag af te wijzen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. In dit artikel staat dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.2.
Appellant heeft in de WIA-aanvraag van 17 maart 2023 vermeld dat hij vanaf 1 februari 2022 zijn werk niet kon doen door ziekte. Deze datum heeft appellant ook vermeld in de WIA-aanvraag van 19 januari 2023, die is afgewezen in het besluit van 25 januari 2023. Omdat appellant bij zijn aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld, mocht het Uwv zijn aanvraag afwijzen onder verwijzing naar (onder andere) het besluit van 25 januari 2023. Ook als de aanvraag wel inhoudelijk zou zijn behandeld, had dit niet tot toekenning van een WIA-uitkering kunnen leiden. Voor zover al sprake zou zijn van een ziekteperiode vanaf 1 februari 2022, heeft appellant de wachttijd van 104 weken niet doorlopen. Hij is immers hersteld per 16 maart 2022. Ook naar aanleiding van de ziekmelding op 30 september 2022 had appellant ten tijde van de WIA-aanvraag van 17 maart 2023 nog niet de wachttijd doorlopen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht over onder andere de beëindiging van zijn ZW-uitkering in 2019 en de jaaropgave over 2022 valt buiten de omvang van de procedure. De Raad kan daar daarom geen oordeel over geven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de WIA-aanvraag van 17 maart 2023 in stand blijft. Bij deze uitkomst bestaat geen grond om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
(getekend) C. Karman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.