ECLI:NL:CRVB:2025:589

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
24/598 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 1 juli 2022 centraal. Appellante stelt dat zij door haar medische beperkingen niet in staat is om passende functies te verrichten en dat zij recht heeft op een ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad volgt de argumentatie van het Uwv dat appellante meer dan 65% kan verdienen van haar laatst verdiende loon, en dat de medische en arbeidskundige beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd.

Het procesverloop laat zien dat appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.H.J. aan de Stegge, hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 5 maart 2025 heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door mr. D de Jong. De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv als voldoende zorgvuldig beoordeeld, ondanks de bezwaren van appellante over het ontbreken van een lichamelijk onderzoek.

De Raad concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De beëindiging van de ZW-uitkering per 1 juli 2022 blijft dan ook in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

24/598 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 februari 2024, 23/2464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 april 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellante per 1 juli 2022 terecht heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten, zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.H.J. aan de Stegge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2025. Voor appellante is verschenen mr. Aan de Stegge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D de Jong.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerkster via een uitzendbureau voor 24,31 uur per week en daarnaast als medewerker examenbureau bij een vaste werkgever. Op 11 november 2020 heeft zij zich ziekgemeld wegens klachten na een eenzijdig verkeersongeval. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 april 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd op basis waarvan de resterende verdiencapaciteit is vastgesteld op 71,99%. Het Uwv heeft bij besluit van 31 mei 2022 de ZW-uitkering van appellante per 1 juli 2022 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 1 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 mei 2022 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 24 april 2023 een aantal beperkingen toegevoegd aan de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de gewijzigde FML de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld. De functie met SBC-code 282102 (bezorger pakketten) is komen te vervallen wegens de toegevoegde beperking voor het beroepsmatig besturen van een auto. De overige functies blijven geschikt. Omdat de afgevallen functie een reservefunctie betreft, blijft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 juli 2022 ongewijzigd minder dan 35%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellante eerst telefonisch gesproken en haar vervolgens gezien tijdens een spreekuurcontact op 25 april 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken tijdens een telefonische hoorzitting. In een rapport van 24 april 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat hij het niet noodzakelijk heeft geacht om appellante fysiek te zien omdat zij op 25 april 2022 door de verzekeringsarts is gezien tijdens een spreekuurcontact en er informatie van de behandeld sector in het dossier aanwezig is. Deze motivering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 april 2023 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat het door appellante in bezwaar overgelegde deskundigenrapport geen aanleiding geeft om voor appellante meer beperkingen aan te nemen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 24 april 2023, heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het Uwv de ZW-uitkering van appellante terecht heeft beëindigd per 1 juli 2022.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. In dit verband heeft appellante verwezen naar een door haar in bezwaar ingediend deskundigenrapport van 11 november 2022 van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Hierin is vastgesteld dat bij appellante sprake is van een depressieve stoornis op grond waarvan aanvullende beperkingen aangewezen worden geacht. Ook zijn in het deskundigenrapport aanvullende lichamelijke beperkingen aangenomen. Appellante heeft in hoger beroep ook nogmaals aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, ondanks dat appellante hierom heeft verzocht.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat in bezwaar geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Appellante is door de verzekeringsarts gezien tijdens een spreekuurcontact op 25 april 2022. In bezwaar heeft op verzoek van appellante geen fysieke maar een telefonische hoorzitting plaatsgevonden, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 april 2023 gemotiveerd dat hij het niet noodzakelijk vond om appellante tijdens een fysiek spreekuurcontact te zien, omdat zij door de verzekeringsarts is gezien tijdens een spreekuurcontact en er informatie van de behandeld sector in het dossier aanwezig is. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd. In het dossier is onder meer informatie aanwezig van een neuroloog van 6 juli 2022 en van een revalidatiearts van 28 juli 2022. Beide artsen hebben appellante lichamelijk onderzocht. Deze informatie van de neuroloog en de revalidatiearts is door de verzekeringsartsen berokken bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante.
4.2.2.
Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 april 2023, aangevuld met een rapport van 31 oktober 2023, inzichtelijk gemotiveerd dat het deskundigenrapport van 11 november 2022 geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen voor appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er, in tegenstelling tot wat in het deskundigenrapport is vermeld, geen aanwijzingen zijn voor een depressieve stoornis bij appellante. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat deze diagnose niet is vermeld in de informatie van de behandelend sector. Ook gebruikte appellante geen psychofarmaca, iets wat bij een ernstige depressie geïndiceerd zou zijn. Omdat er geen aanwijzingen zijn voor een depressieve stoornis bij appellante, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om verdergaande psychische beperkingen aan te nemen. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook in hoger beroep heeft appellante geen nadere medische informatie overgelegd over haar psychische klachten. Het deskundigenrapport geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenmin aanleiding om meer lichamelijke beperkingen aan te nemen voor appellante omdat hiervoor geen enkele onderbouwing is gegeven. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 24 april 2023, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 1 juli 2022 in stand blijft.
6.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.M. Snellenberg