ECLI:NL:CRVB:2025:596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
24/1449 WAD
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen ontslagbesluit niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen een ontslagbesluit van de Staatssecretaris van Defensie. Appellante, die als adelborst bij de Koninklijke Marine was aangesteld, werd op 5 juni 2023 ontslagen omdat zij niet voldeed aan de opleidingseisen. Het bezwaar tegen dit ontslagbesluit werd op 1 september 2023 ingediend, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat het ontslagbesluit op 20 juni 2023 langs elektronische weg aan appellante was bekendgemaakt. Appellante betwistte dit en stelde dat zij het besluit pas op 31 augustus 2023 had ontvangen. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de bezwaartermijn op 21 juni 2023 was aangevangen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

24/1449 WAD
Datum uitspraak: 17 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2024, 24/12 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het ontslagbesluit. De Raad is van oordeel dat het bezwaar niet tijdig is. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Goedhart, advocaat, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 maart 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Goedhart en [naam] . De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.C.M. Nieuweboer-Wegman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante was als adelborst voor de zeedienst op [datum] 2021 aangesteld bij de Koninklijke Marine en gestart met de opleiding tot beroepsofficier (officier zeedienst) aan het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM).
1.2.
Na een negatief opleidingsadvies van de examencommissie KIM is appellante met een besluit van 23 maart 2023 ontheven uit de opleiding voor officier zeedienst. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddel ingesteld.
1.3.
De staatssecretaris heeft met een besluit van 5 juni 2023 appellante eervol ontslag verleend met ingang van 1 juli 2023, omdat zij niet voldoet aan de opleidingseisen. [1]
1.4.
Het bezwaar tegen het ontslagbesluit is met een besluit van 30 november 2023 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de voorgeschreven termijn voor het indienen van bezwaar is overschreden en die overschrijding niet verschoonbaar is. De staatssecretaris heeft overwogen dat het besluit van 5 juni 2023 is verzonden naar het woonadres van appellante. Gezien de contra-indicaties (niet verschijnen op het werk vanaf 1 juli 2023 en de aanvraag van een WW-uitkering die per 3 juli 2023 is toegekend) moet appellante het besluit wel hebben ontvangen, waarmee ook de verzending aannemelijk is. Bovendien is het besluit als bijlage bij e-mail van 20 juni 2023 aan appellante toegestuurd. De staatssecretaris is van oordeel dat het besluit op de juiste wijze aan appellante is bekend gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd omdat het ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris het ontslagbesluit niet aangetekend heeft verzonden, en verder dat niet kan worden vastgesteld dat het besluit wel op het adres van appellante is ontvangen. De rechtbank heeft niettemin de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris alsnog voldoende onderbouwd dat het ontslagbesluit op 20 juni 2023 in overeenstemming met de wettelijke voorschriften aan appellante bekend is gemaakt. Daaruit volgt ook dat de bezwaartermijn van zes weken vanaf 21 juni 2023 is gaan lopen en daarmee het bezwaar van 1 september 2023 te laat is ingediend, aldus de rechtbank.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak niet eens. Kort gezegd stelt zij zich op het standpunt dat niet is gebleken dat het ontslagbesluit al op 20 juni 2023 aan haar per e-mail is verzonden. Bij die e-mail zat geen bijlage. Appellante heeft het ontslagbesluit (als bijlage) eerst op 31 augustus 2023 per e-mail ontvangen en daags daarna een bezwaarschrift ingediend. Verder stelt appellante dat er geen sprake is van expliciete of impliciete toestemming om het ontslagbesluit langs elektronische weg aan haar bekend te maken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke bepalingen die voor de beoordeling van belang zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
De vraag die in dit hoger beroep voorligt is of de staatssecretaris terecht het bezwaar van appellante tegen het ontslagbesluit niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. Bepalend is dan wanneer het ontslagbesluit aan appellante op de voorgeschreven manier bekend is gemaakt.
4.3.1.
Vaststaat dat het ontslagbesluit niet per aangetekende post is verzonden en dat de staatssecretaris evenmin kan aantonen dat het besluit per gewone post is verzonden; de staatssecretaris kan immers geen verzendadministratie van het ontslagbesluit overleggen. Dit brengt mee dat de verzending van het besluit per post niet is komen vast te staan.
4.3.2.
De staatssecretaris staat op het standpunt dat het ontslag langs elektronische weg aan appellante bekend is gemaakt met de e-mail van 20 juni 2023. Bij die e-mail is volgens de staatssecretaris het ontslagbesluit als bijlage met documentnaam ‘Brief ontslag.pdf’ verstuurd. Appellante heeft niet betwist deze e-mail te hebben ontvangen, maar heeft betwist dat daar een bijlage bijzat.
4.3.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat op 20 juni 2023 langs elektronische weg, met een e-mail van die datum, het ontslagbesluit als bijlage aan appellante is gestuurd. De Raad verwijst in dit verband naar de door de staatssecretaris in het geding gebrachte schermafbeelding van het door hem gebezigde e-mailprogramma, met de betreffende e-mail in beeld. Daarop is te zien dat een bijlage is bijgevoegd en dat die bijlage de documentnaam ‘Brief ontslag.pdf’ draagt. De Raad ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze schermafbeelding te twijfelen. De stelling van appellante dat het hier om een niet ingevulde modelbrief zou gaan, verwerpt de Raad als ongemotiveerd. De Raad houdt het er aldus voor dat het ontslagbesluit op 20 juni 2023 langs elektronische weg aan appellante bekend is gemaakt.
4.3.4.
Het is vaste rechtspraak dat uit artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet slechts volgt dat de geadresseerde langs elektronische weg voldoende bereikbaar moet zijn, maar ook dat deze duidelijk kenbaar moet hebben gemaakt langs die weg bereikbaar te zijn voor het bericht waar het om gaat. Dat een geadresseerde voldoende bereikbaar is langs elektronische weg, kan ook worden afgeleid uit de omstandigheden. [2]
4.3.5.
Weliswaar is niet gebleken van een expliciete toestemming van appellante, maar uit de stukken komt naar voren dat partijen via de e-mail communiceerden en aangenomen moet worden dat dit ook al het geval was in de periode waarin het besluit van 5 juni 2023 is genomen. De staatssecretaris heeft op de zitting verklaard dat bij Defensie de communicatie tussen werkgever en ambtenaar via de e-mail plaatsvindt. Appellante ontving bijvoorbeeld haar salarisstroken, waarop staat vermeld dat het besluiten zijn, langs elektronische weg. Daarbij komt dat appellante op 4 juni 2023 nog per e-mail aan Defensie een rechtspositionele vraag (wel of geen transitievergoeding) heeft gesteld. Dat appellante nauwelijks haar e-mail checkt, zoals zij op de zitting heeft verklaard, komt voor haar risico. Appellante heeft ook nog gesteld dat zij uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven het ontslagbesluit per post te willen ontvangen. Uit het dossier blijkt evenwel dat zij dit eerst op 31 augustus 2023 (per e-mail) heeft gedaan.
4.3.6.
De Raad is dan ook van oordeel dat het besluit op 20 juni 2023 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Daarmee is de bezwaartermijn van zes weken op 21 juni 2023 aangevangen. Het bezwaar van 1 september 2023 is buiten de bezwaartermijn ingediend en daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) S. Ploum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

De relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb):
Artikel 2:13, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in het verkeer tussen burgers en bestuursorganen een bericht elektronisch kan worden verzonden. Volgens het tweede lid van dit artikel geldt het eerste lid niet, indien dit a. bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald of b. een vormvoorschrift zich tegen elektronische verzending verzet.
Volgens artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat die termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Voetnoten

1.Artikel 39, tweede lid, onder h van het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement (AMAR) in samenhang met artikel 47, derde lid, van het AMAR.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1902 en van 24 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3230.