ECLI:NL:CRVB:2025:609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
23/2625 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit tot weigering Wajong-uitkering toe te kennen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit tot afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant, geboren in 1991, had in 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die werd afgewezen op basis van de conclusie dat hij arbeidsvermogen had. Appellant stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien, waaronder de diagnoses ADHD en fibromyalgie. Het Uwv oordeelde echter dat deze nieuwe informatie niet leidde tot een andere beoordeling van zijn arbeidsvermogen. De rechtbank Noord-Holland bevestigde het standpunt van het Uwv en verklaarde het beroep ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen van het besluit van 4 mei 2015. De uitspraak werd gedaan op 17 april 2025.

Uitspraak

23/2625 WAJONG
Datum uitspraak: 17 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 augustus 2023, 23/1227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 4 mei 2015 waarin het Uwv de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering heeft afgewezen. Volgens appellant is sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van de weigering een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden. Op 14 juli 2024 heeft mr. H.S. Eisenberger zich als gemachtigde gesteld en nadere gronden en stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Eisenberger en zijn begeleider P. van den Berg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft met een door het Uwv op 11 februari 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat bij hem in 2014 de diagnoses schizoïde persoonlijkheidsstoornis, obsessieve-compulsieve stoornis (OCD), angststoornis en chronische hoofdpijn zijn gesteld. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 4 mei 2015 heeft het Uwv de aanvraag voor een Wajong-uitkering afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 12 november 2015 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 mei 2015 ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van eigen onderzoek en kennisneming van beschikbare medische informatie van de behandelaars van appellant vastgesteld dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van een psychiatrische aandoening, maar benoemd dat de aard en omvang daarvan nog onduidelijk zijn. Appellant wordt beperkt geacht voor prioriteiten stellen, structureren, omgaan met stress en andere mentale eisen, om hulp vragen, het overzien van gevolgen van eigen handelen, communiceren en zich uiten, hanteren van conflicten en omgaan met onbekenden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benoemd dat appellant tenminste een uur achtereen kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt en de taak scannen kan verrichten.
1.3.
Met een door het Uwv op 11 augustus 2022 ontvangen formulier heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Appellant heeft daarbij vermeld dat bij hem sprake is van ADHD en fibromyalgie. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 4 mei 2015. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een verzekeringsarts het dossier bestudeerd en gerapporteerd dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 4 mei 2015. De verzekeringsarts heeft hiertoe overwogen dat in 2015 al forse beperkingen werden gesteld. Het functioneren van destijds werd beschreven en ook beperkingen passend bij de nieuwe diagnose werden toen al gesteld. De klachten passend bij de andere fysieke diagnose zijn in die periode nergens beschreven of benoemd en er is geen informatie dat dat op het 18de jaar al dusdanige belemmeringen zou geven dat het een oorzaak zou kunnen zijn voor het niet kunnen doen van een taak/hebben van arbeidsvermogen. Met een besluit van 22 augustus 2022 heeft het Uwv, onder verwijzing naar het besluit van 4 mei 2015, het verzoek van appellant vervolgens afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 10 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Hieraan ligt rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aan de hand van nieuwe feiten of omstandigheden aan te tonen dat hij op zijn achttiende verjaardag of in de vijf jaar daarna meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 25 februari 2015 blijkt dat de informatie dat appellant sinds 2012 werkloos is en dat hij sinds 2007 niet langer dan een paar maanden een baan heeft kunnen behouden, al bekend was en bij de beoordeling in 2015 is betrokken. Appellant heeft betoogd dat hij eerder geen psychiatrische hulp en Wajong heeft kunnen vragen omdat hij werd tegengewerkt door zijn moeder. Deze omstandigheden zeggen naar het oordeel van de rechtbank niets over het arbeidsvermogen van appellant. Dat inmiddels is vastgesteld dat appellant ADHD heeft, is geen nieuw feit waaruit volgt dat de beperkingen van appellant anders zijn dan in 2015 door de verzekeringsarts is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 december 2022 toegelicht dat bij de beoordeling in 2015 forse beperkingen zijn aangenomen, waaronder beperkingen die passen bij de nieuwe diagnose ADHD. Naar aanleiding van de toelichting van appellant dat hij in 2015 al fysieke klachten had, beginnend met hoofpijn op zijn twaalfde jaar en vervolgens met pijn in zijn nek, schouders en knieën en in 2014 schouderklachten waardoor hij meer beperkt is dan destijds is aangenomen, heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen nieuwe medische stukken heeft ingezonden die zijn standpunt onderbouwen. Ook geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport aan dat in het huisartsenjournaal de diagnose fibromyalgie niet voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 januari 2023 verder voldoende gemotiveerd waarom de besluitvorming in 2015 niet onjuist was. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat in 2015 rekening is gehouden met de klachten die appellant op dat moment had, dat er uitgebreide beperkingen zijn aangenomen en dat verschuiving van de diagnose geen reden is om tot andere beperkingen te komen. Herziening voor de toekomst is niet aan de orde. Ten slotte is in wat appellant heeft aangevoerd geen grond gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft, kort samengevat, aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Hij wijst op de diagnoses ADHD en fybromyalgie. Zijn beperkingen zijn mede door het verstrijken van de tijd inzichtelijk geworden. Appellant heeft verwezen naar een onderzoeksverslag van het RIBW van 17 juni 2015, informatie van neuroloog J.A. Hilbers van 30 mei 2006, informatie van logopedisten van 8 maart 1998 en 1 november 1999, een verslag van een psychologisch onderzoek van 19 oktober 1999 en een psychologisch rapport van 28 januari 2004.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om terug te komen van de afwijzing van de eerdere Wajong-aanvraag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het Uwv heeft op het verzoek om terug te komen van de eerdere besluiten beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals samengevat weergegeven in rechtsoverweging 2, worden onderschreven. De Raad volstaat met een verwijzing daarnaar en voegt daaraan het volgende toe.
4.3.2.
Het Uwv heeft als gevolg van de laattijdige aanvraag van appellant de situatie op achttienjarige leeftijd beoordeeld en de vijf jaar erna. Het Uwv heeft inzichtelijk uiteengezet dat de omstandigheid dat later de diagnoses ADHD en fibromyalgie zijn gesteld de beoordeling niet anders maken omdat rekening is gehouden met de beperkingen die passend waren bij het functioneren van appellant op dat moment.
4.3.3.
Ook heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat de in hoger beroep overgelegde stukken grotendeels dateren van ruim voor de achttiende verjaardag van appellant en destijds bij de eerste aanvraag verstrekt hadden kunnen worden. Bovendien bevatten deze stukken geen nieuwe informatie, bijvoorbeeld wat betreft een taalontwikkelingsstoornis. De verzekeringsarts heeft reeds in zijn rapport van 25 februari 2015 bij het psychisch onderzoek vastgesteld dat appellant enkele keren moeite heeft met een juiste zinsconstructie, om op een woord te komen en dat hij even hakkelt. Hij heeft ook overwogen dat het appellant duidelijk moeite kost om zijn klachten onder woorden te brengen.
4.3.4.
De Raad volgt ten slotte ook het standpunt van het Uwv dat het onderzoeksverslag van het RIBW uit 2015 niet leidt tot een ander standpunt dan dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die kunnen afdoen aan het besluit van 4 mei 2015. Het onderzoeksverslag ligt ten grondslag aan de op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verstrekte maatwerkvoorziening (gespecialiseerde ambulante begeleiding voor twee uur per week). Deze informatie heeft geen betrekking op het toetsingskader van de Wajong.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van het besluit van 4 mei 2015.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om terug te komen van het besluit van 4 mei 2015 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) C.M. Snellenberg