In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een bijstandsaanvraag van appellant, die inkomsten uit handelsactiviteiten op Marktplaats zou hebben. De rechtbank had eerder besloten om de zitting achterwege te laten, wat door de Raad als onterecht werd beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had afgezien van het horen van appellant, maar dat dit geen reden was om de zaak terug te wijzen. De Raad kon de zaak volledig beoordelen en appellant had zijn standpunt mondeling kunnen toelichten tijdens de zitting van de Raad. De Raad bevestigde de afwijzing van de bijstandsaanvraag, omdat appellant niet voldoende inzicht had gegeven in zijn handelsactiviteiten. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van incidentele verkoop van privégoederen, maar van handel, en dat het college terecht had geconcludeerd dat appellant niet in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad heeft wel bepaald dat appellant recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, omdat de rechtbank artikel 8:57 van de Awb had geschonden door de zitting niet te houden.