In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag van appellanten voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) heeft afgewezen. Appellante 1, geboren in 1969, heeft de Marokkaanse nationaliteit en heeft van 1989 tot 1997 in Nederland gewoond. Na een lange periode in Marokko, zijn appellanten in mei 2019 naar Nederland gekomen en verblijven sindsdien in de noodopvang. In juni 2020 heeft appellante 1 een hulpvraag ingediend bij het college, maar deze werd afgewezen op basis van een screeningsverslag van de GGD. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar appellanten zijn het hier niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de ondersteuningsvraag van appellanten. Tijdens de zitting heeft het college aangegeven dat zij een nieuw onderzoek wil verrichten naar de situatie van appellanten. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep van appellanten gegrond. Het college moet nu opnieuw beslissen op het bezwaar van appellanten, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 5.442,- bedragen, en het griffierecht wordt vergoed.