ECLI:NL:CRVB:2025:629
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in AOW-zaak met betrekking tot terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die in België woont en een AOW-pensioen ontvangt. De verzoeker had een schuld van € 8843,26 aan de Sociale Verzekeringsbank (Svb) als gevolg van herziening en terugvordering van de toeslag op zijn AOW-pensioen. De Svb had de aflossingscapaciteit van de verzoeker vastgesteld op € 51,80 per maand, maar na herziening in augustus 2023 was dit bedrag verhoogd naar € 629,- per maand. De verzoeker stelde dat hij in ernstige financiële problemen verkeerde en vroeg om een voorlopige voorziening om de beslagvrije voet te bepalen op de 5%-regeling, omdat zijn bruto-inkomen onder de laagste inkomensgrens zou liggen.
Tijdens de zitting op 7 april 2025 was de verzoeker niet aanwezig, ondanks pogingen van de Raad om contact met hem op te nemen. De Svb was ook niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was voor het verzoek, omdat de verzoeker niet kon aantonen dat hij in acute financiële problemen verkeerde die onmiddellijke actie vereisten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen en dat de behandeling van de bodemprocedure kon worden afgewacht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en opgemerkt dat de verzoeker in juni 2025 het volledige bedrag aan de Svb zal hebben afgelost. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht.