ECLI:NL:CRVB:2025:638

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
24/184 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en herbeoordeling van medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 10 april 2023, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing heeft gegeven voor de beëindiging van de uitkering. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/184 WIA
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 december 2023, 23/1731 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de WIA-uitkering terecht per 10 april 2023 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 september 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan en een tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.
De Raad heeft het onderzoek heropend en het Uwv verzocht te reageren op een vraagstelling van de Raad.
Het Uwv heeft rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht. Appellant heeft daarop gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als slager voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 13 november 2017 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten en rug- en voetklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 11 november 2019 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 26 september 2020 een WGAloonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 december 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 4,66%. Het Uwv heeft bij besluit van 9 februari 2023 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 10 april 2023 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 11 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van 20 juni 2023 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een (in verband met medicatiegebruik) aangescherpte FML van 20 juni 2023 en een rapport van 7 juli 2023 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen reden gezien het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten omdat er bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen tolk aanwezig was. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellant op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden is gemotiveerd. Appellant heeft ook geen medische gegevens ingebracht waaruit kan worden afgeleid dat bij het medisch onderzoek iets is gemist. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om te veronderstellen dat de in de FML aangenomen beperkingen onvoldoende zijn. In dat kader is ook van belang dat appellant niet met medische stukken heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om langdurig te werken. In de huidige medische gegevens heeft de rechtbank geen objectieve onderbouwing gezien voor verdergaande beperkingen. Uitgaande van de medische beperkingen heeft de rechtbank, mede gelet op de in het Resultaat functiebeoordeling en het rapport van 7 juli 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgenomen motivering, aannemelijk geacht dat appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft betoogd dat het Uwv in de FML ten onrechte geen beperkingen heeft opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Het feit dat hij geen psychische behandeling had, betekent namelijk niet dat hij geen mentale klachten had en bovendien werd appellant medicamenteus behandeld voor zijn mentale klachten. Nu de situatie per datum in geding van 10 april 2023 niet gewijzigd is ten opzichte van eerdere beoordelingen had het Uwv in ieder geval de bij die eerdere beoordelingen in verband met spanningsklachten aangenomen beperkingen (veelvuldige deadlines of productiepieken, hoog handelingstempo, omgaan met conflicten en leidinggevende aspecten) moeten opnemen in de FML. Appellant heeft verder gesteld dat in verband met zijn rugklachten in de FML beperkingen hadden moeten worden opgenomen wat betreft zitten en duwen/trekken en een verdergaande beperking wat betreft tillen. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende gemotiveerd waarom de bij de beoordeling per einde wachttijd aangenomen beperking wat betreft duwen/trekken is komen te vervallen en waarom de beperking bij tillen minder zwaar is geworden. Appellant heeft verder aangevoerd dat het onduidelijk is of de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met het feit dat hij last heeft van een verhoogd cholesterolgehalte en dat hij diabetespatiënt is. Appellant heeft gesteld dat hij voor deze aandoeningen medicamenteus behandeld wordt en ter onderbouwing daarvan een medicatielijst over de periode 1 augustus 2022 tot en met 7 augustus 2024 overgelegd. Appellant heeft aangevoerd dat in verband met zijn diabetes in de FML een beperking opgenomen moet worden bij verhoogd persoonlijk risico. Appellant heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar de Basisinformatie CBBS, waaruit volgens hem blijkt dat werk met verhoogd persoonlijk risico niet geschikt is voor iemand die bekend is met een ziektebeeld waarbij een grotere kans op persoonlijk letsel bestaat dan bij de soortgelijke derde, zoals bij diabetes mellitus. Gelet op de aanwezigheid van een snij- en brandrisico is de functie Productiemedewerker industrie dan ook niet geschikt voor appellant.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar rapporten van 13 mei 2024, 1 juli 2024 en 17 oktober 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 25 oktober 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat in de FML van 20 juni 2023 meer beperkingen opgenomen moeten worden, slaagt dan ook niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.1.
De Raad verwijst ten aanzien van de geclaimde beperkingen als gevolg van de psychische klachten en rugklachten naar de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak en neemt deze over. Uit de inzichtelijk en toereikend gemotiveerde rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat met alle medisch te objectiveren klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant. Daarbij is de informatie van de behandelend sector kenbaar meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de hogerberoepsgronden in rapporten van 13 mei 2024 en 1 juli 2024 aanvullend en toereikend toegelicht waarom er geen aanleiding is voor (verdergaande) beperkingen wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren, zitten, duwen/trekken en tillen en in verband met het hoge cholesterolgehalte van appellant.
4.2.2.
Appellant heeft aangevoerd dat in verband met zijn diabetes in de FML een beperking opgenomen moet worden bij verhoogd persoonlijk risico. Appellant heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar de Basisinformatie CBBS, waaruit volgens hem blijkt dat werk met verhoogd persoonlijk risico niet geschikt is voor iemand die bekend is met een ziektebeeld waarbij een grotere kans op persoonlijk letsel bestaat dan bij de soortgelijke derde, zoals bij diabetes mellitus. In het rapport van 13 mei 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt ingenomen dat in verband met de diabetes mellitus, naast de aangenomen beperking voor het behoud van dag- en nachtritme, geen aanvullende beperkingen aan de orde waren, omdat op de datum in geding geen sprake was van vergaande complicaties zoals vaatafwijkingen met verstoorde wondgenezing met niet goed ingestelde diabetes mellitus. In een aanvullend rapport van 17 oktober 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van een vraagstelling van deze Raad, erop gewezen dat de Basisinformatie CBBS is opgezet als een naslagwerk voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen die opgeleid zijn om met het CBBS te werken, en dat het een hulpmiddel is. De beperkingen worden individueel beoordeeld en niet per diagnose. Diabetes mellitus kent vele uitingsvormen, vele complicaties en behandelingen worden individueel bepaald en zijn niet voor iedere patiënt hetzelfde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gewezen op de in de Basisinformatie CBBS bij item 1.8.6 (verhoogd persoonlijk risico) opgenomen zin: “Geef hier een score aan als er bij de klant sprake is van een ziektebeeld waarbij een grotere kans op persoonlijk letsel bestaat dan bij de soortgelijke gezonde door verminderde herstelkansen na een verwonding, zoals bij diabetes mellitus of stollingsstoornis.” Het hangt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus af van de afwijkingen bij de aandoening welke beperkingen geïndiceerd zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat uit de stukken niet blijkt dat er een aangetast vaatsysteem is, dat zou kunnen leiden tot een verlaagde mogelijkheid tot genezing van wondjes. Ook is niet gebleken dat bij appellant sprake is van hypoglycemie of hyperglycemie, waarbij het bewustzijn kan worden verloren, of dat er een aantasting is van de vaten of van de uiteinden van de zenuwcellen, als gevolg waarvan het gebruik van een soldeerpen niet is toegestaan. Met de rapporten van 13 mei 2024 en 17 oktober 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat in het geval van appellant een beperking in verband met diabetes mellitus bij verhoogd persoonlijk risico op de datum in geding van 10 april 2023 niet aan de orde is. Wat appellant daartegen heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het verzekeringsgeneeskundig protocol Diabetes blijkt niet dat, zoals appellant stelt, iemand met diabetes is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. In dit protocol wordt vermeld dat iemand met bepaalde diabeteskenmerken aangewezen is op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Daarin wordt juist steun gevonden voor het hierboven weergegeven standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de beëindiging van de WIA-uitkering ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor appellant. Dat geldt dus ook voor de functie Productiemedewerker industrie waarin sprake is van snij- en brandrisico, nu in 4.2.2 is geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd dat in verband met de diabetes geen beperking aan de orde is voor werk zonder verhoogd persoonlijk risico.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.D.F. de Moor