ECLI:NL:CRVB:2025:641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
24/785 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de afwijzing van zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag behandeld. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit van het CIZ niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling. Dit was het gevolg van een nieuw besluit van het CIZ op 7 augustus 2023, waarbij appellant alsnog was geïndiceerd voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Appellant had eerder, op 14 maart 2022, een aanvraag ingediend voor zorg, die door het CIZ was afgewezen. De Raad concludeert dat er geen procesbelang meer is, omdat appellant inmiddels zorg toegewezen heeft gekregen. De Raad wijst erop dat het op voorhand onaannemelijk is dat appellant schade heeft geleden, waardoor hij geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

24/785 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 februari 2024, 22/7970 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ
Datum uitspraak: 23 april 2025
SAMENVATTING
In deze uitspraak oordeelt de Raad dat de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N.M. Fakiri, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Op 2 december 2024 heeft mr. Fakiri zich als gemachtigde onttrokken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 december 2024. Appellant is niet verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater. Vanwege de onttrekking van de gemachtigde drie dagen voor de zitting heeft de Raad het onderzoek ter zitting geschorst en appellant geïnformeerd dat hij in de gelegenheid wordt gesteld een nieuwe gemachtigde te zoeken.
Op een zitting van 12 maart 2025 heeft de Raad het onderzoek ter zitting voortgezet. Appellant is niet verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kater.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1939, heeft op 14 maart 2022 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Met een besluit van 14 april 2022, gehandhaafd met een besluit van 19 oktober 2022 (bestreden besluit), heeft het CIZ de aanvraag afgewezen. Het CIZ heeft aan deze afwijzing ten grondslag gelegd dat nog niet kan worden gesproken van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Er is geen noodzaak tot voortdurende verpleging of overname van zelfzorg. Ook wordt appellant in staat geacht om op eventuele ongeplande zorgmomenten adequaat hulp in te kunnen roepen om ernstig nadeel te voorkomen. Daarnaast kan de blijvendheid niet worden vastgesteld omdat er nog verbetering in het functioneren mogelijk is. Een (klinische) revalidatie is nog een (behandel)optie en appellant is bovendien voor behandeling verwezen naar een pijnpoli. Het CIZ heeft zich hierbij gebaseerd op een medisch advies van 25 augustus 2022.
1.3.
Op 28 april 2023 heeft appellant een nieuwe aanvraag gedaan voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz. Met een besluit van 7 augustus 2023 heeft het CIZ deze aanvraag toegewezen en appellant met ingang van 3 augustus 2023 geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is gebleken dat appellant nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. In dit kader heeft de rechtbank meegewogen dat appellant met het besluit van 7 augustus 2023 reeds is geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz. Daarnaast heeft de rechtbank het op voorhand onaannemelijk geacht dat appellant schade heeft geleden, waardoor appellant geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank heeft bij de beoordeling van het procesbelang een te strenge toets aangelegd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Met het besluit van 7 augustus 2023 is appellant alsnog geïndiceerd voor zorg op grond van de Wlz. Hierdoor kon het belang van appellant alleen nog gelegen zijn in de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding over de periode gelegen tussen de aanvraag van 14 maart 2022 en de toewijzing van de aanvraag met ingang van 3 augustus 2023. Het is echter op voorhand onaannemelijk dat appellant schade heeft geleden. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat appellant kosten heeft gemaakt, dan wel dat een betalingsverplichting voor geleverde zorg is ontstaan.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) N. El Khabazi