ECLI:NL:CRVB:2025:641
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het hoger beroep inzake de afwijzing van zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de ontvankelijkheid van het beroep
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag behandeld. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit van het CIZ niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling. Dit was het gevolg van een nieuw besluit van het CIZ op 7 augustus 2023, waarbij appellant alsnog was geïndiceerd voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Appellant had eerder, op 14 maart 2022, een aanvraag ingediend voor zorg, die door het CIZ was afgewezen. De Raad concludeert dat er geen procesbelang meer is, omdat appellant inmiddels zorg toegewezen heeft gekregen. De Raad wijst erop dat het op voorhand onaannemelijk is dat appellant schade heeft geleden, waardoor hij geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat het bestreden besluit in stand blijft.