ECLI:NL:CRVB:2025:648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
23/1728 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over weigering dwangsom bij niet tijdig beslissen op klachten

Deze zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de appellant, een inwoner van Ridderkerk, betoogt dat het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk dwangsommen heeft verbeurd door niet tijdig te beslissen op zijn klachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college tijdig op het bezwaar van de appellant heeft beslist en dat de dwangsomregeling niet van toepassing is op klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op een zitting waar de appellant niet aanwezig was, maar het college werd vertegenwoordigd door J.W. Wieringa. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op meerdere momenten klachten heeft ingediend, maar dat deze niet onder de wettelijke bepalingen voor dwangsommen vallen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, wat betekent dat er geen dwangsom is verbeurd en dat de proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

23/1728 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2023, 22/5298 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk (college)
Datum uitspraak: 15 april 2025
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of het college dwangsommen heeft verbeurd. Dit is niet het geval. Het college heeft op het bezwaar van appellant tijdig beslist. Klachten vallen niet onder de wettelijke bepalingen over dwangsommen bij niet tijdig beslissen.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 januari 2025, gelijktijdig met de zaak 23/1727 PW. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Wieringa. In de zaak 23/1727 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 28 juli 2021, 30 juli 2021, 10 augustus 2021 en 15 augustus 2021 klachten ingediend bij het college. Het college heeft met brieven van 13 augustus 2021 en 15 september 2021 op deze klachten gereageerd.
1.2.
Op 19 augustus 2021 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 17 augustus 2021, waarbij het college de bijstandsaanvraag van de (toenmalige) vriendin van appellant heeft afgewezen. Met een besluit van 28 februari 2022 heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Hierover gaat de zaak 23/1727 PW.
1.3.
Op 12 oktober 2021 heeft appellant een klacht ingediend over de brief van het college van 15 september 2021.
1.4.
Op 1 juni 2022 heeft appellant het college aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade. Met een e-mailbericht van 30 juni 2022 heeft het college de aansprakelijkstelling afgewezen.
1.5.
Op 13 juli 2022 heeft appellant zeven ingebrekestellingen ingediend, waarna het college met een besluit van 22 juli 2022 heeft geweigerd om aan appellant een dwangsom toe te kennen. Daarbij heeft het college meegedeeld dat de klacht van 12 oktober 2021 een herhaling is van de eerdere klachten, zodat voor een reactie daarop wordt verwezen naar de brief van 15 september 2021.
1.6.
Met een besluit van 3 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 22 juli 2022 in stand gelaten. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat geen dwangsom is verschuldigd, omdat op het bezwaar van appellant van 19 augustus 2021 al was beslist en omdat klachten niet vallen onder de reikwijdte van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college geen dwangsom aan appellant is verschuldigd.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat zes van de zeven door appellant ingediende ingebrekestellingen betrekking hebben op door appellant ingediende klachten. Bij klachten is de dwangsomregeling bij niet tijdig beslissen niet van toepassing. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat met betrekking tot klachten, daargelaten dat het college op vijf van de zes klachten tijdig en adequaat heeft gereageerd, geen dwangsom kan worden verbeurd.
2.2.
Verder heeft de rechtbank met betrekking tot het bezwaar van appellant overwogen dat het college op 28 februari 2022 heeft beslist op dit bezwaar. Appellant heeft tegen die beslissing ook beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu appellant het college ver na 28 februari 2022 in gebreke heeft gesteld, is er geen dwangsom verbeurd. De ingebrekestelling is immers bedoeld om het college te motiveren om een beslissing te nemen en in dit geval had het college dat ruim drie maanden voor de ingebrekestelling al gedaan.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft de door hem bij het college ingediende klachten nader toegelicht en aangevoerd dat het college daarop geen officiële en eerlijke reactie heeft gegeven en in zijn besluiten niet is ingegaan op de klachten. Verder heeft appellant beschreven hoe de behandeling van zijn beroep door de rechtbank en ter zitting bij de rechtbank is verlopen. Ook heeft appellant toegelicht dat hij niet moet worden gezien als partner van zijn toenmalige vriendin en dat de term belanghebbende in zijn geval niet kan worden gebruikt.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De vraag die in deze procedure beantwoord moet worden is of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen dwangsom is verbeurd. De Raad stelt vast dat de gronden die appellant heeft aangevoerd hier niet tegen zijn gericht, zodat ze buiten beoordeling kunnen blijven. Het gaat in deze procedure namelijk alleen over de vraag of het college tijdig heeft beslist. In zijn beroepsgronden heeft appellant wel aangevoerd dat het college niet op een goede manier heeft beslist op zijn bezwaren, maar niet dat het college niet tijdig heeft beslist, wat ook niet het geval is.
4.2.
Voor zover appellant heeft aangevoerd dat hij bij de rechtbank niet op een eerlijke manier is behandeld, slaagt deze beroepsgrond niet. Anders dan appellant stelt, blijkt uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank niet dat de rechter hem het zwijgen heeft opgelegd of dat hij zijn standpunt onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen.
4.3.
Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank dat geen dwangsom is verbeurd.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs in tegenwoordigheid van A.M.J. van Erkel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) A.M.J. van Erkel