ECLI:NL:CRVB:2025:652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
23/3410 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 21 september 2023, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft ook overwogen dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft dus in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3410 WIA
Datum uitspraak: 23 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
8 november 2023, 22/557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uw
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van appellant per 21 september 2023 heeft beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A. Remport Urban, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Remport Urban. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen nadere medische informatie in te brengen.
Op 23 augustus 2024 heeft appellant nadere medische stukken ingezonden. Het Uwv heeft met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep op deze stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 12 maart 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Remport Urban, die telefonisch de zitting heeft bijgewoond. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor 33,6 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van
18 februari 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit van
24 december 2020 heeft het Uwv appellant na afloop van de loongerelateerde periode, ingaande 5 maart 2021 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met het bezwaar dat de (ex-)werkgever van appellant tegen het besluit van
24 december 2020 heeft ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juli 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en geconcludeerd dat hij 11,09% arbeidsongeschikt is. Met een voornemen wijziging beslissing van 17 november 2021 heeft het Uwv appellant aangekondigd zijn WIA-uitkering per toekomende datum te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft op dit voornemen niet gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 21 januari 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van de (ex-)werkgever gegrond verklaard en de WIA-uitkering van appellant per 5 maart 2022 beëindigd. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Na de behandeling op de zitting van 8 juni 2023 heeft het Uwv appellant op een spreekuur van een verzekeringsarts laten onderzoeken. Op 11 juli 2023 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een spreekuur gehouden met appellant en heeft appellant onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellant opnieuw neergelegd in een FML van 17 juli 2023. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft enkele nieuwe functies geselecteerd en geconcludeerd dat appellant nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Op 21 juli 2023 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen waarbij de WIA-uitkering van appellant per 5 maart 2022 wordt voortgezet en deze met ingang van 21 september 2023 wordt beëindigd. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank het beroep mede gericht geacht tegen bestreden besluit 2.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 niet ontvankelijk verklaard. Het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 heeft zij ongegrond verklaard en daarmee de beëindiging van de WIA-uitkering per 21 september 2023 in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en geen aanleiding aanwezig is om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in haar conclusies te volgen. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebaseerd is op dossierstudie en een spreekuur. Voorts heeft zij overwogen dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij de psychische en fysieke klachten van appellant kenbaar heeft betrokken in de beoordeling en dat niet gebleken is dat hierbij klachten zijn gemist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van de medische informatie van de behandelend sector en een eigen onderzoek verricht. Zij heeft gemotiveerd dat zware, statische, rugbelastende en kniebelastende werkzaamheden waarbij bovennormale eisen aan de rug en knieën worden gesteld, vermeden moeten worden. Ook heeft zij gemotiveerd dat appellant niet langer beperkt is voor alle stress en druk, niet langer aangewezen is op een vaste, bekende werkwijze en hij ook niet beperkt is voor concentratie, aldus de rechtbank. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de gewijzigde FML. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 20 juli 2023 (onderdeel C), gelezen in samenhang met de verzekeringskundige rapportage en de voorliggende gegevens uit het CBBS, inzichtelijk en begrijpelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en het Uwv opgedragen het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet in staat was om loonvormende arbeid te verrichten door zijn psychische problematiek. Door deze psychische problematiek is appellant niet in staat om samen te werken met anderen en kan hij de hem opgedragen taken niet naar behoren verrichten. Hij is snel gespannen, rusteloos, afgeleid en geïrriteerd. Dit heeft mede met zijn detentieverleden te maken. Reguleren van emoties is zeer moeilijk voor appellant. Verder heeft hij een sterke gevoeligheid voor prikkels. De geduide functies kan hij maar heel even uitvoeren, maar binnen de kortste keren ontspoort hij omdat hij geen interactie met mensen verdraagt. Appellant heeft al jaren allerlei vormen van therapie gehad wat enigszins heeft geholpen, maar onvoldoende om een in economische zin waardevolle bijdrage te kunnen leveren aan de maatschappij. Voorts kan appellant door zijn (chronische) alcoholprobleem niet deelnemen aan het verkeer. Naast deze psychische problematiek heeft appellant knieklachten en een versleten rug. Met de rugklachten is in de gewijzigde FML onvoldoende rekening gehouden. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Nadere stukken
3.3.
Appellant heeft aanvullende medische informatie ingebracht waarop het Uwv met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit 2 over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Strijd met de goede procesorde
4.2.
De gemachtigde van appellant heeft tijdens de zitting op 12 maart 2025 per e-mail informatie van 27 maart 2024 van de radioloog over de rugklachten van appellant, ingediend. Het Uwv heeft zich hiertegen verzet en aangevoerd dat het indienen van dit stuk in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. De Raad onderschrijft dit standpunt en laat dit stuk buiten beschouwing. Met partijen is op de zitting van 27 juni 2024 afgesproken dat het onderzoek wordt geschorst om, op verzoek van de gemachtigde van appellant, alsnog de informatie van de radioloog te kunnen inbrengen. Bij e-mailbericht van 23 augustus 2024 heeft de gemachtigde van appellant medische informatie ingebracht onder vermelding dat dit de informatie betreft die aanleiding was voor schorsing van het onderzoek ter zitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 oktober 2024 de ingebrachte stukken benoemd en is op deze stukken ingegaan. Dit rapport is doorgezonden aan de gemachtigde van appellant, die daarop niet heeft gereageerd. De Raad overweegt dat de gemachtigde van appellant voldoende in de gelegenheid is gesteld om het stuk van de radioloog tijdig in te dienen. Gelet op het tijdstip waarop het stuk is ingediend en het gegeven dat het een stuk van medische aard is, heeft het Uwv daarop niet adequaat kunnen reageren. Zowel het beginsel van hoor en wederhoor als de goede voortgang van de procedure verzetten zich tegen het zodanig laat indienen van dit stuk.
Medische beoordeling
4.3.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.2.
Met de rapporten van, 19 juli 2021, 17 juli 2023 en 2 oktober 2024 hebben de verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat verdergaande beperkingen aan te nemen dan opgenomen in de FML van 17 juli 2023. De verzekeringsartsen hebben daartoe in aanmerking genomen dat bij appellant sprake is van ernstige psychopathologie met stemmings- en angstklachten, gestoorde agressieregulatie, ADHD kenmerken en een posttraumatisch stressstoornis. In de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren zijn daartoe onder andere specifieke beperkingen vastgesteld voor het uiten van gevoelens, het omgaan met conflicten en het samenwerken. Ook is betrokken dat appellant knie- en rugklachten heeft vermeld. In het rapport van 17 juli 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat deze klachten gezien de normaalwaarden die gelden voor de rug- en kniebelastbaarheid, geen aanleiding geven voor aanvullende beperkingen. Wel dienen zwaar statische rug- en knie belastende werkzaamheden, die de normale belasting te boven gaan, vermeden te worden. Op de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische stukken betreffende informatie over naproxen, het onderzoeksverslag van 5 juli 2024 van de knie en een besluit van 31 januari 2024 van het CBR inzake de rijgeschiktheid, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 oktober 2024 voldoende toegelicht dat deze niet leiden tot aanvullende beperkingen.
4.3.3.
Geconcludeerd wordt dat met de FML van 17 juli 2023 voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant. Er bestaat daarom geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals appellant heeft verzocht. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Met de rechtbank wordt overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 20 juli 2023 voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep specifiek bezien of de functies geschikt zijn vanwege de bij appellant bestaande beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per
21 september 2023 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
(getekend) C. Karman
(getekend) A.K.F. Ouwehand