ECLI:NL:CRVB:2025:654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
24/1929 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op grond van geschiktheid voor laatst verrichte werk

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die voorheen als huishoudelijke verzorgende werkte, heeft zich ziekgemeld na een flauwte op het werk. Het Uwv heeft haar per 17 mei 2023 geschikt geacht voor haar laatst verrichte werk en heeft de uitkering beëindigd. Appellante is het hier niet mee eens en stelt dat haar medische beperkingen haar verhinderen om te werken. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen heeft om de uitkering te beëindigen. De Raad heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante geen objectieve medische informatie heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat appellante geschikt is voor haar werk als huishoudelijke verzorgende, ondanks haar bezwaren over klantcontacten en werkdruk. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

24/1929 ZW
Datum uitspraak: 23 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 augustus 2024, 23/6541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering die appellante ontving op grond van de ZW per 17 mei 2023 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om haar eigen werk te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als huishoudelijke verzorgende voor 18,5 uur per week. Op 22 september 2022 heeft zij zich ziekgemeld met nadat zij was flauwgevallen op haar werk. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 19 april 2023 heeft zij het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante per 17 mei 2023 geschikt geacht voor haar laatst verrichte werk. Met een besluit van 15 mei 2023 heeft het Uwv de ZW-uitkering per 17 mei 2023 beëindigd.
1.2.
Bij besluit van 26 september 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ernst van de klachten per 17 mei 2023 onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellante na het flauwvallen op het werk, heeft afgezien van een specialistische behandeling door een cardioloog of internist en dat de aanwezige fysieke klachten als psychosomatische uitingen van stress kunnen gezien worden. Dat appellante door de huisarts rond de datum in geding met vitamines behandeld is, wijst volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op een ernstige aandoening. Het herhalen van het bloedonderzoek door de huisarts sindsdien, vormt een onderdeel van reguliere nacontrole. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd toegelicht waarom appellante op 17 mei 2023 weer geschikt is voor het laatst verrichte werk. Het is mentaal licht werk waarbij geen sprake is van intensieve en veelvuldige klantcontacten of direct verzorgende contacten van hulpbehoevenden of patiënten. Ook is geen intensieve samenwerking met collega’s vereist en is geen sprake van blootstelling aan onredelijke of agressieve cliënten. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat een kritische opmerking over de kwaliteit van het schoonmaakwerk niet kan worden opgevat als een kenmerkende belasting voor het kunnen omgaan met conflicten. Er is ook geen sprake van een dwingend werktempo. Evenmin is foutloos kunnen werken een vereiste. Appellante wordt in principe in staat geacht om eenvoudige instructies te begrijpen en uit te voeren, waarbij geen begeleiding vereist is. De rechtbank heeft tot slot vastgesteld dat appellante geen objectieve medische informatie heeft overgelegd die reden geeft voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft daartegen aangevoerd dat over het hoofd wordt gezien dat het gaat om werk bij mensen thuis, waarbij de huishoudelijk verzorgende niet door de mensen zelf is uitgezocht. Volgens appellante waren er voortdurend klantcontacten, waarbij de klant veeleisend was waardoor er een grote kans bestond op conflicten. Verder ging het volgens appellante om werk onder tijdsdruk omdat binnen de gestelde tijdsduur een schoon en verzorgd huis moet worden opgeleverd, waarbij tevens vaak gewerkt moet worden met inefficiënte middelen. Appellante heeft gesteld dat zij met deze omstandigheden niet kon omgaan en dat dat ook de reden is dat zij zich ziek heeft gemeld.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken dat het laatst verrichte werk schoonmaakwerk bij mensen thuis betrof en dat appellante klantcontacten niet prettig vindt. Er is echter geen aanknopingspunt voor het oordeel dat intensieve (meer dan oppervlakkige) klantcontacten en conflicten met onredelijke of agressieve cliënten, waarvoor appellante bij een eerdere WIA-beoordeling in augustus 2021 beperkt werd geacht, gewoonlijk kenmerkend zijn voor de werkzaamheden van een huishoudelijk verzorgende bij een soortgelijke werkgever. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische informatie overgelegd die reden geeft voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante geschikt is voor de arbeid van huishoudelijk verzorgende.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Kovac