ECLI:NL:CRVB:2025:654
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op grond van geschiktheid voor laatst verrichte werk
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die voorheen als huishoudelijke verzorgende werkte, heeft zich ziekgemeld na een flauwte op het werk. Het Uwv heeft haar per 17 mei 2023 geschikt geacht voor haar laatst verrichte werk en heeft de uitkering beëindigd. Appellante is het hier niet mee eens en stelt dat haar medische beperkingen haar verhinderen om te werken. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen heeft om de uitkering te beëindigen. De Raad heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante geen objectieve medische informatie heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat appellante geschikt is voor haar werk als huishoudelijke verzorgende, ondanks haar bezwaren over klantcontacten en werkdruk. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten.