ECLI:NL:CRVB:2025:659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
24/1788 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op grond van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante stelt dat zij op [geboortedatum] 2021 duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd de uitkering toe te kennen. De Raad volgt de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die op 31 mei 2023 heeft gerapporteerd dat er geen medische gronden zijn die het ontbreken van basale werknemersvaardigheden rechtvaardigen. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet in staat is om te werken, maar de Raad oordeelt dat zij, met de juiste begeleiding en in een prikkelarme omgeving, in staat is om bepaalde taken uit te voeren. De Raad concludeert dat appellante op de relevante datum over arbeidsvermogen beschikte, waardoor zij niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1788 WAJONG
Datum uitspraak: 30 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juni 2024, 23/5149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2021 duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P. Verbraaken, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 april 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar grootmoeder en mr. Verbraaken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2003, heeft met een door het Uwv op 7 juli 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij duurzaam niet beschikt over arbeidsvermogen omdat zij last heeft van een chronische depressie, sociale angststoornis, hechtingsproblematiek, ADHD en een verstoord bioritme/slaapritme waardoor zij chronisch moe is. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van Ipse de Bruggen, Jeugdformaat, Youz en een behandelplan van SGGZ. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante geen arbeidsvermogen heeft maar dat dit niet duurzaam is. Met een besluit van 28 november 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 2 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben geconcludeerd dat appellante wel arbeidsvermogen heeft.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft geconcludeerd dat appellante in staat is aaneengesloten een uur te werken en dat zij ten minste vier uur per dag belastbaar is. Daartoe heeft deze verzekeringsarts toegelicht dat daarbij dan wel rekening moet worden gehouden met de beperkingen van appellante. Appellante heeft laten zien in haar werk bij [naam winkel] dat zij met de beperkingen die zij heeft hiertoe in staat was. Dit vond plaats onder begeleiding in een rustige prikkelarme omgeving, na openingstijd. Dat appellante dit niet lang heeft volgehouden heeft de rechtbank niet doorslaggevend geacht, omdat appellante uitviel toen de werkzaamheden werden uitgebreid en ook overdag plaatsvonden. Met andere woorden, nadien vonden de werkzaamheden plaats zonder rekening te houden met de beperkingen van appellante. Over de vaardigheid om een taak uit te voeren heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen afdoende hebben onderbouwd dat de beperkingen van appellante in medisch opzicht niet in de weg staan aan de bedoelde taken, te weten het beleggen van broodjes, het uitruimen van een vaatwasmachine en schoonmaaktaken als nat afnemen of afstoffen. Het Uwv heeft overtuigend gemotiveerd dat indien rekening wordt gehouden met de beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren en sprake is van een rustige, prikkelarme omgeving, structuur en een begripvolle en geduldige begeleiding, appellante hiertoe in staat moet worden geacht. De rechtbank heeft over het al dan niet aanwezig zijn van basale werknemersvaardigheden geoordeeld dat het Uwv inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellante met haar werkzaamheden bij [naam winkel] , heeft laten zien dat zij in staat is opdrachten te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. Uit de verrichte werkzaamheden volgt ook dat zij afspraken kan nakomen. Naar het oordeel van de rechtbank doet daaraan niet af dat appellante (eerst) ter zitting heeft gesteld dat haar stoornis in haar slaapritme het fysiek onmogelijk maakt om van te voren te weten wanneer zij slapend is of wakend, zodat door de onvoorspelbaarheid van haar toestand het maken van afspraken onmogelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze stelling niet met medische stukken is onderbouwd, anders dan de verstoring van het dag- en nachtritme waarmee het Uwv in de besluitvorming rekening heeft gehouden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft onder verwijzing naar door haar in hoger beroep overgelegde stukken, tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank ten onrechte zijn uitgegaan van de situatie dat appellante kon werken bij de [naam winkel] . Dit kon niet worden gezien als werk omdat het na sluitingstijd plaatsvond, appellante voortdurend gestimuleerd moest worden door haar moeder en vriendin, er vanwege de coronaperiode weinig werk was en er geen controle was door een collega of leidinggevende. Zij heeft dit werk bovendien niet lang vol weten te houden. Ook bij Jumbo viel appellante direct de eerste dag uit, omdat de steun en assistentie van haar vriendin ontbrak en omdat zij de taak niet kon uitvoeren. Appellante is daarnaast niet in staat huishoudelijke taken te verrichten zodat het uitvoeren van taken in een organisatie zeker niet mogelijk is. Appellante heeft consequente, intensieve ondersteuning nodig bij basale taken. Begeleiding en begrip bij het uitvoeren van de geselecteerde taken volstaat niet. Uit de overgelegde informatie volgt dat appellante niet in staat is een taak uit te voeren en afspraken na te komen. Daarnaast kampt appellante met energetische beperkingen en slaapproblemen door een ernstig verstoord slaapritme. Uit de stukken volgt ook dat het resultaat van een voorgenomen behandeling onzeker is en dat er geen enkele garantie is voor de toekomst.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per [geboortedatum] 2021 arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.3.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.4.
In hoger beroep heeft appellante nieuwe stukken ingediend. Wat appellante in hoger beroep onder verwijzing naar deze verklaringen heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 mei 2023 overtuigend toegelicht dat geen medische gronden die leiden tot het ontbreken van basale werknemersvaardigheden, aanwezig zijn. Zij heeft afdoende toegelicht dat appellante zich verbaal voldoende kan uitdrukken en dat ze intelligent genoeg is om werkinstructies te begrijpen en op te volgen. In de ochtenduren is op tijd komen lastig, maar later op de dag voorziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen structurele problemen. Dat heeft appellante met haar werkzaamheden bij [naam winkel] bewezen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellante na een halfjaar uitviel bij [naam winkel] toen zij het werk moest combineren met haar mbo-opleiding en daarvoor ook overdag moest gaan werken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat zij voor die tijd in staat is gebleken om later op de dag te werken en daar gemaakte afspraken met een werkgever na te komen en instructies uit te voeren. Hij heeft daarnaast afdoende gemotiveerd dat indien het werk is afgestemd op de bestaande beperkingen van appellante op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, het werk voor appellante geschikt is. In een rustige, prikkelarme omgeving met veel structuur, eenduidige informatie en een begripvolle en geduldige begeleiding moet zij in staat worden geacht de taken beleggen van broodjes, uitruimen van een afwasmachine, nat afnemen en afstoffen, uit te kunnen oefenen. Ook wat appellante ter zitting heeft verteld over de mogelijkheid van werk en school, leidt niet tot een andere conclusie. Voor het recht op een Wajong-uitkering gaat het om wat appellante – objectief medisch gezien – kan doen, niet om hoe zij het zelf ervaart.
4.5.
Appellante heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Deze voorwaarden behoeven daarom geen bespreking.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op [geboortedatum] 2021 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Pouw