ECLI:NL:CRVB:2025:660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
24/1282 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om terug te komen van een eerdere afwijzing van een Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 15 februari 2018, waarin appellant geen Wajong-uitkering werd toegekend. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 april 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De Raad concludeert dat appellant niet duurzaam zijn arbeidsvermogen heeft verloren binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag. De aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering van 15 januari 2021 is dan ook terecht afgewezen. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen, en er wordt geen vergoeding voor proceskosten toegekend.

Uitspraak

24/1282 WAJONG
Datum uitspraak: 30 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 april 2024, 22/83 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 15 februari 2018, waarin het Uwv weigerde appellant Wajong-uitkering toe te kennen en over de vraag of vanaf die datum tot [geboortedatum] 2019 (de 23e verjaardag van appellant) sprake was van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er ten opzichte van het besluit van 15 februari 2018 geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die maken dat het Uwv van dat besluit moest terugkomen en dat van 15 februari 2018 tot [geboortedatum] 2019 niet sprake is van een verslechtering van de belastbaarheid van appellant die maakt dat hij in die periode duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft de Wajong-aanvraag van 15 januari 2021 daarom terecht afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 maart 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Staal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.H. Jansen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1996. Hij heeft op 5 juli 2017 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant misselijkheid- en vermoeidheidsklachten heeft. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en daaruit geconcludeerd dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 15 februari 2018 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft op 15 januari 2021 opnieuw een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wajong. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het besluit van 2018 te herzien. Met een besluit van 15 juli 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 30 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Onder verwijzing naar dit rapport heeft het Uwv in het bestreden besluit ook vastgesteld dat in de periode van 15 februari 2018 tot [geboortedatum] 2019 (de 23e verjaardag van appellant) geen sprake is geweest van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig was, omdat appellant in bezwaar niet is gezien door een verzekeringsarts. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hersteld geacht, omdat in beroep alsnog een fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten en het betaalde griffierecht van appellant.
2.2.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn ten opzichte van de eerdere afwijzing van 15 februari 2018. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen hierover. Hoewel het rapport van het psychodiagnostisch onderzoek van appellant van 2019 pas in beroep is ingebracht en nieuwe feiten of omstandigheden uiterlijk in de bezwaarfase naar voren moeten worden gebracht, zijn de conclusies uit dat rapport wel beschreven in de brief van GGNet van 10 mei 2021 en de informatie in de brief is wel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen. Bovendien heeft het Uwv op de zitting op het rapport kunnen reageren. Dit rapport kan dus in beroep in de beoordeling worden betrokken.
2.3.
De grond van appellant dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn, slaagt niet. In 2018 is geoordeeld dat appellant beschikt over arbeidsvermogen en de verzekeringsartsen hebben zorgvuldig en goed gemotiveerd vastgesteld dat er ten opzichte van dat besluit geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn en dat appellant ook vijf jaar na zijn achttiende jaar beschikte over arbeidsvermogen. De vraag of nog sprake is van behandelmogelijkheden (duurzaamheid) komt pas aan de orde als is geoordeeld dat er géén arbeidsvermogen is. Dat in de medische informatie staat dat er voor appellant geen behandeling meer mogelijk is, is voor de vraag of appellant al dan niet arbeidsvermogen heeft niet relevant.
2.4.
Dat het Uwv tijdens de beroepsprocedure meer beperkingen heeft aangenomen, doet aan het voorgaande niet af. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben zorgvuldig en gemotiveerd toegelicht dat appellant ook met die beperkingen vier uur per dag belastbaar is, één uur achter elkaar een taak kan doen en basale werknemersvaardigheden heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd waaruit zij heeft afgeleid dat ‘geen onderzoek bekend is betreffende een persoonlijkheidsstoornis’. Appellant heeft op de zitting ook niet betwist dat bij hem geen persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld. Bovendien is bij het besluit in 2018 ook rekening gehouden met waarschijnlijk onderliggende persoonlijkheidspathologie en met een psychosomatische symptoomstoornis. Gelet hierop hoefde het Uwv de in beroep ingebrachte medische informatie niet aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor te leggen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
2.5.
Tot slot hebben de verzekeringsartsen bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat binnen vijf jaar na het achttiende jaar van appellant geen sprake is van een toename van de beperkingen waardoor hij (duurzaam) zijn arbeidsvermogen is kwijtgeraakt. Dit volgt ook niet uit de door appellant in beroep ingebrachte informatie. Wat appellant verder nog heeft aangevoerd, wordt niet onderbouwd met medische informatie en maakt niet dat getwijfeld moet worden aan de zorgvuldig gemotiveerde beoordeling. Dit betekent dat het Uwv de Wajong-aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Het psychodiagnostisch onderzoek uit 2019 is nieuw ten opzichte van het besluit uit 2018. Het besluit om niet terug te komen is bovendien evident onredelijk. Daarnaast is sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag. Uit de stukken blijkt dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn en ook zijn er intussen vele voorzieningen in het dagelijks leven ingezet. Tot slot voldoet appellant aan de Wajongcriteria. Hij is niet vier uur per dag belastbaar, is niet in staat om één uur aaneengesloten te werken en hij beschikt niet over basale werknemersvaardigheden. Gezien zijn gesteldheid is hij niet in staat aan afspraken te voldoen. Deze situatie is duurzaam.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en uiteengezet waarom zij niet slagen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie genoemd of overgelegd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het Uwv niet had kunnen volstaan met het beoordelen van de vraag of sprake is van nieuwe feiten, maar een volledige inhoudelijke beoordeling had moeten doen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat als uitgangspunt geldt dat het bestuursorgaan er voor kan kiezen om, als er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. [1] Bovendien heeft het Uwv in dit geval ook beoordeeld of sprake is van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag, waardoor appellant in die periode duurzaam zijn arbeidsvermogen zou zijn verloren.
4.3.
De grond van appellant dat sprake is van een verslechtering van zijn belastbaarheid vanaf 2017/2018, slaagt evenmin. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd waaruit deze verslechtering bestaat. Dat appellant inmiddels hulp en begeleiding krijgt, onder meer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), wil nog niet zeggen dat zijn situatie in de vijf jaar na zijn achttiende verjaardag is verslechterd. Deze Wmo-hulp is pas in 2021, en dus na het einde van de vijfjaarstermijn ingezet, toen appellant op zichzelf is gaan wonen. De stelling dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn, wat daar ook van zij, betekent bovendien niet dat de situatie van appellant zodanig is verslechterd dat hij daardoor binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag zijn arbeidsvermogen is verloren.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat geen aanleiding bestond om terug te komen van het besluit van 15 februari 2018, waarin het Uwv de eerdere Wajong-aanvraag van appellant heeft afgewezen. Het Uwv heeft de aanvraag van 15 januari 2021 dan ook terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Het verzoek om het Uwv te veroordelen in de door appellant geleden schade, wordt bij deze uitkomst afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.