ECLI:NL:CRVB:2025:663

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
24/2013 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en geschiktheid voor werk

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft op 10 maart 2022 een aanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt omdat hij duurzaam geen arbeidsvermogen zou hebben. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant wel degelijk arbeidsvermogen heeft en heeft de aanvraag afgewezen. De rechtbank Oost-Brabant heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht, maar heeft het Uwv de gelegenheid gegeven om een gebrek in de besluitvorming te herstellen. Na aanvullend onderzoek heeft de rechtbank de einduitspraak gedaan, waarin het bestreden besluit van het Uwv werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand werden gelaten. Appellant is het niet eens met deze uitspraken en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant per 10 maart 2022 over arbeidsvermogen beschikt. De Raad heeft de aangevallen uitspraken bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2013 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2024 en tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juli 2024, 23/617 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 april 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op 10 maart 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Görsültürk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 april 2025. Voor appellant is mr. Görsültürk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1995, heeft met een door het Uwv op 10 maart 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant op jeugdige leeftijd getraumatiseerd is geraakt. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de huisarts van appellant en van de geestelijke gezondheidszorg. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 7 september 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Tussenuitspraak en einduitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij tussenuitspraak van 20 maart 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsartsen dat appellant voor minstens vier uur per dag belastbaar voor werk is. Omdat de rechtbank heeft overwogen wel twijfel te hebben aan het standpunt van het Uwv dat appellant in staat is de taak ‘verwijderen van randen van rubber’ te verrichten, heeft zij het Uwv in de gelegenheid gesteld dit gebrek in de besluitvorming te herstellen.
2.2.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak een rapport van 5 mei 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd. Daarin heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een andere voorbeeldtaak voor appellant geselecteerd, namelijk de taak scannen.
2.3.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep goed gemotiveerd dat appellant de taak scannen kan voeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deze taak onder meer geschikt heeft geacht voor appellant, omdat de werkzaamheden worden uitgevoerd in een kantoorruimte en de medewerker, gelet op de aard en inhoud van de werkzaamheden, niet blootgesteld wordt aan muziek of geur of een hard geluid.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de tussenuitspraak en de einduitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 25 maart 2025 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) één van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per 10 maart 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie.
4.3.
De stelling van appellant dat de rechtbank hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om een reactie te geven op het standpunt van het Uwv dat appellant de taak scannen kan uitvoeren, slaagt niet. Op 10 mei 2024 heeft de rechtbank de aanvullende motivering van het Uwv, waaronder het rapport van 5 mei 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, aan gemachtigde van appellant doorgestuurd. Als gemachtigde van appellant deze stukken niet zou hebben ontvangen, ligt het op zijn weg om in reactie op de daarna door de rechtbank verstuurde brieven waarmee toestemming worden gevraagd om zonder nadere zitting uitspraak te doen, de rechtbank te laten weten dat hij nog geen aanvullende motivering heeft ontvangen. Dat heeft gemachtigde van appellant echter niet gedaan. Hij heeft evenmin gesteld dat hij ook de zogenoemde buitenzittingsbrieven niet heeft ontvangen. Bovendien heeft appellant in hoger beroep voldoende gelegenheid gehad om de aanvullende motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op te vragen, wat hij evenmin heeft gedaan.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de taak scannen niet geschikt is voor hem, omdat de mogelijkheid bestaat dat hij bij de uitoefening van deze zaak zal worden blootgesteld aan harde geluiden en muziek en aan geuren, wat voldoende is om zijn PTSSklachten op te wekken. Deze beroepsgrond slaagt niet. In het rapport van 25 maart 2025 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in aanvulling op het rapport van 5 mei 2024 navolgbaar toegelicht dat de taak scannen wordt verricht binnen een rustige kantoorsetting zonder veel geluiden. Zo worden er geen telefoontjes gepleegd en is er geen intensieve communicatie. Omdat er bij de uitvoering van de taak geen communicatieve eisen zijn en geen intensieve samenwerking, zou appellant preventief een koptelefoon kunnen dragen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat een kantoorsetting een neutrale geur heeft, vergelijkbaar met een thuissituatie, dat scannen via een computer geschiedt en een scanapparaat vergelijkbaar is met een printer, geen onaangename geuren voortbrengt en neutraal van geur is. Er is geen aanknopingspunt van twijfel aan deze inzichtelijke toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.5.
Gemachtigde van appellant heeft ter zitting te kennen gegeven eveneens het op 27 maart 2025 aan hem doorgestuurde rapport van 25 maart 2025 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te hebben ontvangen en is ter zitting in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Omdat de gemachtigde van appellant dit rapport pas ter zitting heeft gelezen, heeft hij verzocht om in de gelegenheid gesteld te worden om nader te onderbouwen, met bijvoorbeeld een gebruikershandleiding, dat bij het scannen wel degelijk een geur kan vrijkomen. Dit verzoek wordt afgewezen. Aangezien in de aangevallen uitspraak (al) is vermeld dat de scanmedewerker niet blootgesteld wordt aan geur, had gemachtigde van appellant deze nadere onderbouwing al veel eerder kunnen geven.
4.6.
Appellant heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikt, aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is
.Deze voorwaarden behoeven daarom geen bespreking.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op 10 maart 2022 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak zullen, voor zover aangevochten, worden bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Pouw