ECLI:NL:CRVB:2025:664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
24/955 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WIA-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak gaat het om de verlaging van de WIA-uitkering van appellant naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,58% door het Uwv. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 april 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Akdeniz, en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft verlaagd. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad concludeert dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 23 augustus 2022. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellant. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt afgewezen, omdat er geen noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling bestaat. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 30 april 2025.

Uitspraak

24/955 WIA
Datum uitspraak: 30 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2024, 23/267 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Ex-werkgever B.V.] (ex-werkgever)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 3 maart 2022 heeft verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,58%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft verlaagd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz, tolk K. Koyuncu en [Y] van Stichting [naam stichting]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Ex-werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als warehouse operator voor 40 uur per week bij ex-werkgever. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 3 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv bij besluit van 28 december 2021 appellant met ingang van 3 maart 2022 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
De ex-werkgever van appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 december 2021. In dat verband heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 augustus 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft op 22 september 2022 in een voorgenomen besluit gesteld dat appellant per 3 maart 2022 voor 35,58% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Bij besluit van 5 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door de ex-werkgever tegen het besluit van 28 december 2021 gemaakte bezwaar, gegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Het Uwv heeft in alle rubrieken van de FML beperkingen aangenomen, onder meer voor hoofdbewegingen maken, omgaan met conflicten, zitten, staan en trilbelasting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze aangegeven hoe de medische bevindingen zijn vertaald in beperkingen. Zonder afbreuk te willen doen aan de door appellant ervaren klachten en beperkingen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op de datum die beoordeeld moet worden, 3 maart 2022. Het Uwv heeft ook terecht opgemerkt dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet ziet op de datum in geding en anders al meegewogen is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het betoog van appellant over een urenbeperking heeft de rechtbank niet doen twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bij de medische beoordeling in 2020 is wel een urenbeperking aangenomen, maar vanwege het volgen van een intensieve behandeling. Daar is nu geen sprake meer van. Omdat de rechtbank geen reden heeft gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, is het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen. De rechtbank heeft daarnaast geen aanleiding gezien om te oordelen dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant overschrijden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat te weinig beperkingen zijn aangenomen voor zijn lichamelijke en psychische klachten. Er is meer dan voldoende medische informatie beschikbaar voor de conclusie dat de vertaalslag van de psychische, cognitieve en fysieke klachten naar beperkingen te wensen over laat. Appellant heeft daarbij verwezen naar informatie van de psychiater van 13 oktober 2023, het neuropsychologisch onderzoek van 12 mei 2022, de fysiotherapeut van 26 februari 2024, de neuroloog van 5 juni 2023 en het Rughuis van 5 februari 2021. Appellant heeft daarnaast aangevoerd dat er ten onrechte geen rapport door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is opgemaakt in de bezwaarprocedure. Hij heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat geen juiste vertaalslag is gemaakt naar beperkingen in de FML, slaagt niet.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts van 26 juli 2022 en 23 augustus 2022 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 23 augustus 2022 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant op de datum in geding, 3 maart 2022. De verzekeringsarts heeft zich daarbij gebaseerd op door hem bij de behandelend sector opgevraagde informatie uit 2022. Omdat in de bezwaarfase geen medische gronden zijn aangevoerd (appellant heeft niet gereageerd op het voornemen om de uitkering te verlagen) is geen rapport door een verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemaakt.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar de door hem in beroep overgelegde en in het dossier aanwezige medische informatie heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de door appellant in beroep overgelegde medische informatie niet ziet op de datum in geding zodat ook in de beroepsfase geen aanleiding bestond om een verzekeringsarts bezwaar en beroep in te schakelen of te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Daarnaast heeft appellant ter zitting van de rechtbank verklaard dat na de datum in geding zijn gezondheidssituatie is verslechterd zodat de door hem overgelegde informatie van latere datum niet is terug te leggen op de datum in geding. Zijn gezondheidssituatie was immers niet gelijk. Anders dan appellant ter zitting van de Raad nog heeft aangevoerd heeft de verzekeringsarts zowel de MRI van de schedel als de MRI van de nek/rug in acht genomen. Ook heeft de verzekeringsarts voldoende aandacht besteed aan het neuropsychologisch onderzoek en op grond daarvan aanvullende beperkingen aangenomen in rubriek I van de FML. Ten slotte is een beperking aangenomen in verband met het gebruik van medicatie.
4.5.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen, afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 23 augustus 2022 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de verlaging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Pouw