ECLI:NL:CRVB:2025:679

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
24/1780 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en herbeoordeling van medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 19 maart 2025, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.C. Walker, en het Uwv door mr. I.L.M. Dunselman. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad volgt de argumenten van appellant niet en concludeert dat de medische en arbeidskundige beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt vast dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellant en dat de geselecteerde functies passend zijn bij zijn belastbaarheid. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1780 WIA
Datum uitspraak: 30 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2014, 23/2075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 25 augustus 2022 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 maart 2025. Voor appellant is mr. Walker verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor 38,01 uur per week. Op 20 augustus 2015 kreeg appellant een bedrijfsongeval waarbij hij zijn linkerhand heeft beschadigd. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 17 augustus 2017 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 62,07%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 17 augustus 2019 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Aan het betreffende besluit ligt een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 maart 2019 ten grondslag.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden nog steeds beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een FML van 2 februari 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 28 februari 2022 de WIAuitkering van appellant met ingang van 25 augustus 2022 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 28 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig verricht en is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Ook is er onvoldoende grond voor het oordeel dat het Uwv appellant niet geschikt had mogen achten voor de betreffende functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de beëindiging van de WIAuitkering van appellant terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die appellant heeft bij het gebruik van zijn linkerhand, slaagt niet. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant aan het bedrijfsongeval een beperking heeft overgehouden aan de wijsvinger van zijn niet dominante linkerhand. Na onderzoek aan de handen van appellant op 2 februari 2022, heeft de verzekeringsarts vanwege de beperking aan de linker wijsvinger diverse beperkingen aangenomen in het hand- en vingergebruik, trillingsbelasting, werken met toetsenbord en/of muis, tastzin en schroefbewegingen met hand en arm. Tillen en dragen is volgens de verzekeringsarts mogelijk als de linker wijsvinger ontzien kan worden. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat hij wat betreft zijn linkerhand meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet bij de beoordeling heeft betrokken dat uit het huisartsjournaal blijkt dat appellant sinds mei 2022 een toename in het horen van stemmen heeft ervaren. In de rapporten van 24 januari 2023 en 21 april 2023 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierop namelijk uitgebreid ingegaan. Vastgesteld is toen dat appellant nog steeds in staat was om alleenstaand te functioneren en dat de klachten niet als duidelijk psychotisch imponeren, maar het meer een beeld van een depressie en angsten is, en dat op de spreekuren van 2 februari 2022 en van 24 augustus 2022 niet is gebleken van duidelijke psychotische kenmerken. Kortom, een psychotische stoornis kon niet worden vastgesteld. De in hoger beroep overgelegde e-mails van 25 februari 2025 en 6 maart 2025 van de behandelend GZ-psycholoog leiden niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn reactie daarop van 18 maart 2025 navolgbaar toegelicht dat de omstandigheid dat nu gedacht wordt aan een psychotische stoornis, de op de spreekuren van 2 februari 2022 en van 24 augustus 2022 gemelde klachten en objectieve presentatie niet anders maakt en opgemerkt dat op 16 oktober 2023 een intacte realiteitstoetsing en dus geen evidente uitgekristalliseerde wanen zijn vastgesteld. In deze stukken is dan ook geen aanknopingspunt voor twijfel aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen.
4.4.
De beroepsgrond dat de verzekeringsartsen onvoldoende hebben gemotiveerd waarom er minder beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren zijn aangenomen dan in de FML van 25 maart 2019, slaagt niet. Zo heeft de verzekeringsarts toegelicht dat appellant nog steeds psychische klachten heeft, maar dat er niet voldaan is aan de criteria van een depressieve stoornis, die in 2019 nog aan de orde was. Anders dan in 2019, werd appellant in 2022 ook niet meer behandelend voor zijn psychische klachten.
4.5.
De beroepsgrond dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat geen onderzoek is gedaan naar het dragen van een koptelefoon, slaagt evenmin. Het dragen van een koptelefoon heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen geopperd in verband met de beperking voor geluidsbelasting die is opgenomen vanwege lawaaidoofheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar toegelicht dat hier in dit geval niets aan valt te onderzoeken, omdat het een gegeven is dat een koptelefoon geluiden van buitenaf kan afzwakken. Het dragen van een koptelefoon heeft verder geen invloed op de tinnitus.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat deze functies passen bij de belastbaarheid van appellant, omdat het gaat om werkzaamheden die fysiek niet zwaar of nadrukkelijk hand-belastend zijn. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het Uwv onvoldoende heeft onderzocht of appellant, vanwege de beperking aan zijn linkerhand, het werk in de geselecteerde functies wel kan uitvoeren. In het rapport van 18 maart 2025 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat appellant als rechtshandige persoon die geen gebruik kan maken van zijn linker wijsvinger, nog steeds alle handelingen met zijn handen kan uitvoeren door compensatie met zijn andere vingers en aangepaste handgrepen. Zij heeft toegelicht dat de afwezigheid van de linker wijsvinger gecompenseerd kan worden door gebruik van de vingers van de linkerhand of door verandering van de handpositie. Wat betreft de functie Assemblagemedewerker (SBCcode 26704) waarover appellant een specifieke beroepsgrond heeft aangedragen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat bij het tillen van de metalen behuizing van een steekwagen, sprake kan zijn van een cilindergreep en een haakgreep. De linkerhand kan dan nog steeds ondersteunen door middelvinger, ringvinger en pink, samen met de duim en de rechterhand kan de dominante kracht leveren, terwijl de linkerhand stabiliseert. Bij een haakgreep kunnen de overige vingers van de linkerhand de taak overnemen zonder de wijsvinger. Gelet op deze inzichtelijke, gemotiveerde toelichting wordt appellant ook niet gevolgd in zijn ter zitting ingenomen stelling dat het Uwv de arbeidskundig analist had moeten raadplegen om meer duidelijkheid te krijgen over hoe de diverse handelingen in de geselecteerde functies verricht moeten worden.
4.7.
De beroepsgrond dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat de functie Assemblagemedewerker geschikt is voor appellant, omdat daarin sprake is van verbrandingsrisico in verband met het werken met een soldeerbout, slaagt niet. Appellant is vanwege zijn duizeligheidsklachten beperkt voor werken op hoogte en werken met gevaarlijke machines. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 augustus 2024 navolgbaar toegelicht dat een soldeerbout geen gevaarlijke machine is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) D. Kovac