ECLI:NL:CRVB:2025:686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
24/2827 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 7 september 2023. Appellant, die sinds 2012 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), heeft zich op 19 augustus 2022 ziekgemeld. Het Uwv heeft appellant na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts geschikt geacht voor zijn eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is om te werken. Hij heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat er een deskundige benoemd moet worden. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt. De Raad bevestigt de beëindiging van de ZW-uitkering en wijst het verzoek om benoeming van een deskundige af. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

24/2827 ZW
Datum uitspraak: 7 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 december 2024, 24/3734 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per
7 september 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om zijn eigen werk te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Dogan, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dogan en tolk W. Woning. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarnaast is hij van 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2022 voor twee uur per dag, 10 uur per week, werkzaam geweest als bedrijfsleider in een supermarkt. Op 19 augustus 2022 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 7 september 2023 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen. Gelet op de taken die appellant verrichtte heeft hij appellant geschikt geacht voor het eigen werk. Het Uwv heeft bij besluit van 8 september 2023 vastgesteld dat appellant met ingang van 7 september 2023 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3.
Bij besluit van 4 april 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank getoetst aan het arrest Korošec [1] en geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook geen reden gezien om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in beroep een huisartsenjournaal ingediend dat al bekend was bij het Uwv en al was meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden dat medische informatie ontbreekt. Uit het Korošec-arrest volgt niet, daargelaten de vraag of appellant voldoende heeft onderbouwd dat hij niet over de financiële middelen beschikt om zelf een deskundige in te schakelen, dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in een situatie als hier aan de orde, waarin de verzekeringsartsen van het Uwv kenbaar de informatie van de behandelend artsen hebben betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Het door appellant ingebrachte huisartsenjournaal heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. Het Uwv heeft dus terecht geconcludeerd dat appellant geschikt is voor het eigen werk.
Het standpunt van appellant
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat niet alle informatie bij de behandelend sector is opgevraagd. Appellant heeft daarom in hoger beroep alsnog medische stukken overgelegd. Daarnaast heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft de ernst en het chronische karakter van zijn beperkingen onderschat. Op grond van het Korošec-arrest moet een deskundige worden benoemd. Appellant heeft twijfel gezaaid aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4.2.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant nieuwe medische stukken ingediend. Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar deze stukken heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 maart 2025 overtuigend toegelicht dat breed behandelinformatie is opgevraagd en verkregen. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat medische informatie ontbreekt. De nog in hoger beroep overgelegde stukken zien niet op de datum in geding of bevatten al bij de verzekeringsartsen bekende informatie.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast afdoende gemotiveerd dat de door appellant geclaimde zeer ernstige pijnklachten niet door specialistische informatie of bevindingen zijn geobjectiveerd. Uit lichamelijk onderzoek blijkt niet dat de pijnklachten zo ernstig zijn als gesteld. Appellant heeft aangevoerd onder meer zwaarder beperkt te zijn voor staan en lopen, maar bij lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep loopt appellant normaal en staat hij normaal op. In het eigen werk bestaan daarnaast veel regelmogelijkheden om staan, zitten en lopen af te wisselen. Ook een vermindering van concentratie is niet geobjectiveerd en in de functie is bovendien slechts matig geconcentreerd werken aan de orde. Dat appellant door taalproblemen de functie niet goed heeft kunnen uitleggen is niet gebleken. Bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep was een tolk aanwezig. Daarnaast heeft appellant op de vragenlijst van het Uwv ingevuld dat, anders dan ter zitting van de Raad is gesteld, traplopen niet voorkwam in de functie, geconcentreerd werken matig voorkwam en lopen, staan en zitten eveneens matig voorkwamen.
4.5.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen, afgewezen. Gelet hierop kan het door appellant gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van J.A. AdjeiAsamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Voetnoten

1.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1009JUD007721212.