ECLI:NL:CRVB:2025:692
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op grond van geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 mei 2025 uitspraak gedaan. Appellante, die voorheen als NT2-docent werkte, had zich op 31 juli 2018 ziekgemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting op 21 maart 2024 is appellante via beeldverbinding verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Maas. De Raad heeft een deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellante op de datum in geding niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de deskundige overtuigend had gemotiveerd dat de aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen gevolgen hadden voor de geschiktheid van appellante voor haar laatste werk.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in hoger beroep een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing had gegeven. De Raad oordeelde ook dat er geen sprake was van discriminatie, zoals appellante had aangevoerd. De proceskosten van appellante werden door het Uwv vergoed, en het griffierecht werd eveneens vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.