ECLI:NL:CRVB:2025:704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
24/1854 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 24 oktober 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 maart 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn neef en advocaat mr. M.B. Ullah. Het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek.

De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat appellant op de datum in geding niet meer beperkingen had dan eerder aangenomen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die zijn standpunt ondersteunt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de WIA-uitkering blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1854 WIA
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2024, 23/7901 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv aan appellant per 24 oktober 2022 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.B. Ullah, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn neef en door mr. Ullah. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker keuken voor 36,32 uur per week. Op 26 oktober 2020 heeft hij zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziekgemeld met psychische en fysieke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het Uwv had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0,00%. Het Uwv heeft bij besluit van 26 september 2022 geweigerd appellant met ingang van 24 oktober 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen aangenomen voor werk met een verhoogd persoonlijk risico, patiëntcontacten, beroepsmatig vervoer, voorspelbare werksituatie, staan, lopen, frequent hurken en geknield/gehurkt actief zijn. Deze wijzigingen zijn neergelegd in een FML van 12 oktober 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies ook op basis van de gewijzigde FML geschikt zijn voor appellant. Het Uwv heeft daarom geen reden gezien om zijn standpunt te wijzigen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding en dat er meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische klachten bij de beoordeling betrokken en inzichtelijk gemotiveerd dat appellant op basis van het eigen aanvullend onderzoek, de medische informatie van de behandelaars, zijn fysieke klachten en zijn medicatiegebruik meer psychische en lichamelijke beperkingen heeft dan de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de in beroep ingebrachte informatie van de huisarts niet leidt tot het aannemen van meer of verdergaande psychische en lichamelijke beperkingen. De stelling van appellant dat rond de datum in geding sprake was van een spoedopname vanwege zijn psychische problematiek en dat dit moet leiden tot meer beperkingen heeft de rechtbank niet gevolgd. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat uit het huisartsenjournaal blijkt dat het op 26 september 2022 niet goed ging met appellant vanwege zijn psychische klachten, maar dat het vanaf 7 oktober 2022 rustiger was en dat hij op 14 en 28 oktober 2022 (reguliere) behandelafspraken bij Stichting Sarya had. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep begrijpelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies ondanks het hoge handelingstempo, voor appellant geschikt zijn omdat het gaat om eenvoudig, routinematig en productiematig werk. Appellant is alleen beperkt geacht voor het werken met een hoog handelingstempo bij het uitvoeren van complexe taken. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep begrijpelijk gemotiveerd dat appellant niet kan werken in omstandigheden met verwondings- of ongevalsrisico, zoals op hoogtes, open water, verkeer, hete leidingen, open vuur en chemicaliën en dat daar in de functie van snackbereider geen sprake van is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ingebrachte medische informatie niet juist heeft ingeschat en dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen wegens de ernstige psychische problematiek. Appellant is ongeveer een maand voor de datum in geding met spoed en met suïcidale klachten aangemeld bij I-psy. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van de brief van Antes van 11 oktober 2023 waarin onder meer staat dat er momenteel geen sprake is van acute suïcidaliteit maar die brief is ongeveer een jaar na de datum in geding opgesteld. Rond de datum in geding was er wel sprake van acute suïcidaliteit en dit moet leiden tot het aannemen van meer beperkingen. Dat het na een spoedinterventie iets beter gaat met appellant is logisch maar dat betekent niet dat de ernstige psychische problematiek duurzaam of voor een langere periode verminderd is. Er is slechts sprake geweest van een momentopname terwijl voorafgaand aan de spoedopname bij I-psy voor langere tijd sprake was van ernstige psychische klachten. Om dit te onderbouwen heeft appellant verwezen naar verschillende data in het huisartsenjournaal. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat er verdergaande beperkingen aangenomen moeten worden op de aspecten staan en zitten en dat de beperking op het aspect werk zonder verhoogd persoonlijk risico moet worden uitgebreid met de beperking voor werken met een mes. Het (voortdurend) werken met een mes terwijl sprake is van ernstige psychische klachten met suïcidale gedachten is niet geoorloofd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Appellant heeft niet met medische informatie onderbouwd dat op de datum in geding sprake was van suïcidale klachten en dat hij vanwege zijn psychische klachten beperkt moet worden geacht voor het werken met messen. Ook blijkt uit het dossier en de medische informatie niet dat appellant op de datum in geding vanwege rugpijn in combinatie met klachten aan de (rechter)knie verdergaande beperkt moet worden geacht voor zitten en staan.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 oktober 2023 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant per 24 oktober 2022 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) N. ter Heerdt