ECLI:NL:CRVB:2025:712

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
23/990 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.A. van Harmelen, heeft hoger beroep ingesteld, maar heeft verzuimd om de gronden van het beroep in te dienen. Volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht dient het beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. De gemachtigde van appellant is op 11 december 2024 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen twee weken te herstellen, maar heeft op 27 december 2024 aangegeven dat zij onvoldoende input van appellant heeft ontvangen om de gronden aan te vullen. Ondanks herinneringen van de Raad heeft appellant de gronden niet ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn die het verzuim kunnen verontschuldigen. Hierdoor is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder verder onderzoek. De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.

Uitspraak

23/990 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het geding tussen:
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 29 april 2025
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. van Harmelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden. Bij brief van 11 december 2024 is de gemachtigde van appellant in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen twee weken te herstellen. Daarbij is de gemachtigde erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg kan hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
Op 27 december 2024 heeft de gemachtigde de Raad bericht dat zij van appellant onvoldoende input heeft gekregen om de gronden aan te vullen.
Met een brief van 30 december 2024 heeft de Raad bij de gemachtigde de brief van 11 december 2024 in herinnering gebracht. Op 10 januari 2025 heeft de gemachtigde verwezen naar haar bericht van 27 december 2024.
De Raad stelt vast dat appellant de gronden van het beroep niet heeft ingediend. Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Zwart
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.