ECLI:NL:CRVB:2025:713
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen besluit van Rogplus
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van de gemeenschappelijke regeling Openbaar Lichaam Rogplus (Rogplus) ongegrond werd verklaard. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment geen medische noodzaak was voor het verstrekken van een traplift.
Tijdens de behandeling van de zaak op 19 juni 2024 werd het onderzoek ter zitting geschorst. Op 2 september 2024 heeft Rogplus appellante echter in aanmerking gebracht voor een traplift, wat leidde tot de intrekking van het hoger beroep door appellante op 9 september 2024. Tegelijkertijd verzocht appellante de Raad om Rogplus te veroordelen in de proceskosten, waarop Rogplus op 24 november 2024 verweer voerde.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 30 april 2025 geoordeeld dat er geen grond is om Rogplus te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De Raad stelde vast dat het nieuw genomen besluit niet het gevolg was van gewijzigde inzichten van Rogplus, maar van gewijzigde omstandigheden van appellante. Hierdoor was er geen sprake van een gedeeltelijk tegemoetkomen aan het beroep van appellante, wat noodzakelijk is voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek van appellante om een proceskostenveroordeling werd dan ook afgewezen.