ECLI:NL:CRVB:2025:719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
24/1677 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op grond van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1998, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij arbeidsvermogen had. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van een besluit van 18 juli 2022, dat door appellante werd bestreden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 27 maart 2025 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand had gelaten. De rechtbank had overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende onderbouwd hadden dat appellante in staat was om een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag belastbaar was. De Raad onderschreef deze overwegingen en voegde daaraan toe dat de recent ingediende medische stukken van appellante geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/1677 WAJONG
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 juni 2024, 23/2987 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2025. Appellante en mr. Van Os zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft met een door het Uwv op 24 maart 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft appellante vermeld dat zij beperkingen ondervindt bij haar zelfredzaamheid, motoriek, kracht en tempo. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 18 juli 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 2 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv appellante hebben gezien op het spreekuur en tijdens de hoorzitting, dat zij dossieronderzoek hebben verricht en daarbij de medische informatie van de neuroloog van 15 januari 2019 en 27 november 2020 en van de revalidatiearts van 14 september 2017 in hun onderzoek hebben betrokken. Verder hebben de verzekeringsartsen beperkingen voor arbeid vastgesteld voor appellante, zowel ten aanzien van haar fysieke mogelijkheden als ten aanzien van de eisen die worden gesteld aan het werk. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsartsen afdoende hebben onderbouwd dat appellante in staat moet worden geacht een uur aaneengesloten te werken. Hierbij heeft de rechtbank gewezen op de tekst van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium), waarin staat dat dit aspect ziet op het zelfstandig functioneren van de betrokkene in relatie tot de continuïteit van het productieproces en dat het er daarbij uitsluitend om gaat dat niet vaker dan één keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen als gevolg van beperkingen in aandacht, geheugen of stemming. Het kunnen uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen is een belangrijke aanwijzing dat iemand in staat is ten minste een uur aaneengesloten te werken. Uit het onderzoek van de verzekeringsartsen komt naar voren dat appellante zelfstandig kan reizen en in staat is lessen te volgen en stage te lopen. Dit zijn activiteiten waarvoor volgens de verzekeringsarts een intacte aandachtsfunctie noodzakelijk is en die niet duiden op beperkingen in aandacht, geheugen of stemming. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Ook acht de rechtbank, eveneens onder verwijzing naar het Compendium, voldoende onderbouwd dat appellante in staat moet worden geacht om vier uur per dag belastbaar te zijn. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk onderbouwd dat geen sprake is van een energetische beperking waarbij structurele rustmomenten medisch noodzakelijk zijn. Appellante heeft een actief dagverhaal zonder structurele rustmomenten en heeft zelf verklaard dat zij uitgerust wakker wordt en overdag geen slaap nodig heeft. Appellante heeft ook geen medische informatie overgelegd waaruit opgemaakt kan worden dat zij door haar beperkingen niet vier uur per dag belastbaar is.
2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat uit het Compendium volgt dat het bij basale werknemersvaardigheden gaat om begrijpen, onthouden en uitvoeren van instructies en het nakomen van afspraken met de werkgever. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. Hierbij is gewezen op de door appellante behaalde diploma’s, het zelfstandig reizen met openbaar vervoer en de maandelijkse afspraken die zij maakt met een vriendin om naar de [pretpark] te gaan. In tegenstelling tot wat appellante heeft gesteld is haar – overigens niet betwiste – fors verlaagde werktempo geen relevante omstandigheid bij de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over basale werknemersvaardigheden. Dit is een aspect dat tot uiting komt bij de beschrijving van de beperkingen in belastbaarheid, wat in het geval van appellante ook tot uiting is gebracht door de verzekeringsartsen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft onderbouwd waarom appellante in staat moeten worden geacht tot het verrichten van de taak ‘scannen’. In het Compendium is vermeld dat een taak de kleinste eenheid van een functie is en bestaat uit één of meerdere handelingen. Met behulp van de aan de taak gestelde eisen en de eisen die voortvloeien uit de beperkingen die de verzekeringsarts heeft vastgesteld ten aanzien van de fysieke en sociale werkomgeving, bepaalt de arbeidsdeskundige of de taak aansluit bij de krachten en bekwaamheden van de betrokkene. De taak ‘scannen’ betreft volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eenvoudige fysiek lichte werkzaamheden met een voorspelbaar karakter zonder hoog handelingstempo. De werknemer bepaalt het eigen tempo en er zijn geen deadlines of productiepieken.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat ten onrechte haar extreem verlaagde werktempo geen relevante omstandigheid is geacht bij de beoordeling van haar basale werknemersvaardigheden, dat zij in haar dagelijks leven veel hulp, ondersteuning en bijsturing nodig heeft, dat dit ook geldt in het arbeidsproces en dat de rechtbank aldus te gemakkelijk de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voor juist heeft aangenomen. Ter onderbouwing hiervan heeft appellante een brief van ETZ van 25 maart 2024 en een brief van Radboud UMC van 17 november 2023 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat dit zo is en dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden uitgebreid besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep nog twee recente medische stukken ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop in een rapport van 12 februari 2025 als volgt gereageerd. Bij appellante is sprake van een zeldzame genmutatie, waarbij niet ontkend wordt dat dit gepaard gaat met de nodige belemmeringen. In de nu ingebrachte informatie wordt de al bekende genmutatie nogmaals bevestigd. Dat appellante vanwege de door haar ervaren belemmeringen is aangewezen op hulp en ondersteuning was al bekend. Dit in de vorm van onder andere verzorging, vervoer en aanpassingen gedurende de opleiding met name qua tempo. Met deze hulp en ondersteuning is in de vorm van aangegeven beperkingen al rekening gehouden. Het aangewezen zijn op hulp en ondersteuning betekent dan ook niet per definitie dat, rekening houdende met de aangegeven beperkingen, appellante niet in staat zou zijn om een uur aaneensluitend vier uur verdeeld over de dag een loonvormende taak (zoals de taak scannen) te verrichten. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom de in hoger beroep overgelegde stukken niet leiden tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S.P.A. Elzer