ECLI:NL:CRVB:2025:728
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WGA-vervolguitkering door het Uwv. Appellante, die sinds 2011 arbeidsongeschikt is door klachten aan handen, nek en schouders, heeft in 2018 een herbeoordeling van haar WIA-aanspraken aangevraagd. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen toegenomen beperkingen waren sinds het einde van de wachttijd in 2013. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelt dat haar beperkingen zijn toegenomen, wat door het Uwv werd betwist. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De deskundige concludeerde dat er geen toename van beperkingen was, maar dat er wel enkele aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nodig waren. Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv de WGA-vervolguitkering van appellante opnieuw moest beoordelen, en dat zij recht had op een uitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard.