ECLI:NL:CRVB:2025:730

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
24/1164 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B.C.F. Kramer, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de WIA-uitkering. Op 24 januari 2025 heeft het Uwv besloten de resterende terugvordering van € 1.554,22 aan WIA-uitkering kwijt te schelden. Vervolgens heeft appellant op 28 januari 2025 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een verweerschrift, maar het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft de zaak vervolgens gesloten.

De Raad overweegt dat volgens artikel 8:75a van de Awb, indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv volledig aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen. De Raad oordeelt dat er geen te vergoeden kosten zijn gemaakt in de bezwaarprocedure, maar dat er wel kosten zijn gemaakt in beroep en hoger beroep. Het Uwv betwist de proceskostenvergoeding, verwijzend naar een eerdere uitspraak, maar de Raad volgt deze redenering niet. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de proceskostenveroordeling rechtvaardigen.

Uiteindelijk wordt het Uwv veroordeeld tot een vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.081,50 bedragen, evenals het griffierecht van € 188,-. Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen en is openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.

Uitspraak

24/1164 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2024, 23/3984 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 mei 2025
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 januari 2025 heeft het Uwv de resterende terugvordering van € 1.554,22 bruto aan WIA-uitkering kwijtgescholden.
Bij brief van 28 januari 2025 heeft mr. Kramer namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met het nieuwe besluit op bezwaar van 24 januari 2025 volledig aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen. Appellant heeft rechtstreeks beroep ingesteld tegen het besluit van 27 oktober 2023, waarin zijn verzoek om kwijtschelding was afgewezen. Daarom zijn er geen te vergoeden kosten die in een bezwaarprocedure zijn gemaakt. De Raad oordeelt dan ook over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
Het Uwv meent dat er geen plaats is voor vergoeding van de door appellant gemaakte proceskosten, omdat er sprake is geweest van na het besluit gewijzigd beleid van het Uwv. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van 27 maart 2013. [1]
Dit wordt niet gevolgd. De door het Uwv aangehaalde uitspraak gaat niet over gewijzigde beleidsregels of een gewijzigde vaste gedragslijn van het bestuursorgaan zelf en is daarom niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
In geval van een tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. Dit is hier niet het geval.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Deze voor vergoeding in aanmerking komende kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 2.721,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van repliek en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en € 1.360,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 0,5 punt voor een schriftelijke uiteenzetting, met een waarde per punt van € 907,-). In totaal bedragen de door het Uwv te vergoeden proceskosten € 4.081,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.081,50;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.CRvB 27 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5706.