ECLI:NL:CRVB:2025:730
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B.C.F. Kramer, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de WIA-uitkering. Op 24 januari 2025 heeft het Uwv besloten de resterende terugvordering van € 1.554,22 aan WIA-uitkering kwijt te schelden. Vervolgens heeft appellant op 28 januari 2025 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een verweerschrift, maar het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft de zaak vervolgens gesloten.
De Raad overweegt dat volgens artikel 8:75a van de Awb, indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv volledig aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen. De Raad oordeelt dat er geen te vergoeden kosten zijn gemaakt in de bezwaarprocedure, maar dat er wel kosten zijn gemaakt in beroep en hoger beroep. Het Uwv betwist de proceskostenvergoeding, verwijzend naar een eerdere uitspraak, maar de Raad volgt deze redenering niet. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de proceskostenveroordeling rechtvaardigen.
Uiteindelijk wordt het Uwv veroordeeld tot een vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.081,50 bedragen, evenals het griffierecht van € 188,-. Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen en is openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.