ECLI:NL:CRVB:2025:731
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 16 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/2378. Tijdens de procedure heeft het Uwv, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een verweerschrift ingediend en zijn er nadere stukken door beide partijen ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 september 2024, waar beide partijen niet verschenen. Op 25 oktober 2024 heeft de Raad een tussenuitspraak gedaan. Vervolgens heeft het Uwv op 4 februari 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante.
Op 7 maart 2025 heeft mr. Bergenhenegouwen namens appellante het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. Het Uwv heeft op 25 maart 2025 aangegeven zich niet te verzetten tegen deze veroordeling. De Raad heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten. De Raad heeft vervolgens het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 907,- en heeft bepaald dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 14 mei 2025 door E. Dijt, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier.