In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een Ziektewet (ZW)-uitkering toe te kennen aan appellante, die per 4 januari 2023 geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Appellante, die eerder als administratief medewerkster werkte, had zich ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Het Uwv had haar een voorschot op de ZW-uitkering toegekend, maar later teruggevorderd. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante per 4 januari 2023 geschikt was voor haar laatste werk. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen voldoende objectieve medische gegevens waren die erop wezen dat appellante niet in staat was haar werk te verrichten. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de beslissing om de ZW-uitkering te weigeren en de terugvordering van het voorschot te handhaven. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagde.