ECLI:NL:CRVB:2025:755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
23/1376 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en toekenning schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft verzoeker zijn hoger beroep ingetrokken tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties niet overschreden is als deze in totaal niet langer dan vier jaar duurt. In dit geval is er echter meer dan vier jaar verstreken sinds de ontvangst van het bezwaarschrift door het college op 5 maart 2021 tot aan de intrekking van het hoger beroep op 15 april 2025. De Raad heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn met ruim een maand heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase. Daarom is aan verzoeker een schadevergoeding van € 500,- toegekend, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast heeft de Raad de Staat veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die zijn uiteengezet in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.

Uitspraak

23/1376 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek tot veroordeling van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 15 april 2025
Zitting heeft: K.M.P. Jacobs
Griffier: A.M.J. van Erkel
Namens verzoeker is mr. M.P. de Witte, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Bogaards.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Met een besluit van 2 maart 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 19 juli 2021, heeft het college een aanvraag om aanvullende bijstand van verzoeker afgewezen. Tegen het besluit van 19 juli 2021 heeft verzoeker beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag heeft dit beroep in een uitspraak van 2 mei 2023 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting van de Raad heeft verzoeker het hoger beroep ingetrokken en de Raad verzocht om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Naar aanleiding daarvan heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Het geschil gaat dus alleen nog over het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [1]
In dit geval is vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het college op 5 maart 2021 tot aan de intrekking van het hoger beroep ter zitting van heden vier jaar en ruim een maand verstreken. In de zaak zelf noch in de opstelling van verzoeker zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim een maand overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase. Aan verzoeker zal daarom een schadevergoeding van € 500,- worden toegekend, te betalen door de Staat.
Verzoeker krijgt van de Staat ook een vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken voor het indienen van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden vastgesteld op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek om vergoeding van schade, met een waarde per punt van
€ 907,- en een wegingsfactor van 0,5).
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) A.M.J. van Erkel (getekend) K.M.P. Jacobs

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.