In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand van appellante, die sinds 2 augustus 2013 bijstand ontving. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg had de bijstand van appellante herzien op basis van de kostendelersnorm, omdat zij niet had gemeld dat haar zoon en zijn gezin bij haar op het uitkeringsadres verbleven. Het college baseerde zich op onderzoeksbevindingen, waaronder waterverbruik en verklaringen van appellante en getuigen. De Raad oordeelde dat voor de periode van 9 december 2019 tot en met 11 maart 2020 geen toereikende feitelijke grondslag was voor de herziening, terwijl voor de periode van 12 maart 2020 tot en met 30 september 2020 wel voldoende bewijs was dat het gezin van appellante op het uitkeringsadres woonde. De Raad vernietigde het besluit van het college voor de eerste periode en droeg het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen de terugvordering van de bijstand.