In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 29 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld, waardoor hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellant niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. W.H.A. Bos. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.M.C.M. Levels.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische informatie in het dossier voldoende is om de conclusies te dragen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De Raad heeft ook het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen aanleiding is om aan de eerdere beoordelingen te twijfelen.
De uitspraak van de Raad bevestigt de weigering van de WIA-uitkering en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.