ECLI:NL:CRVB:2025:784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
24/1957 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv en de beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak staat de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant centraal, die per 29 juli 2022 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is stopgezet. Appellant betwist deze beslissing, stellende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Tijdens de zitting op 2 april 2025 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkering terecht heeft doorgevoerd. De beoordeling van de medische situatie van appellant is zorgvuldig uitgevoerd door verzekeringsartsen, die op basis van beschikbare medische gegevens en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hebben geconcludeerd dat appellant in staat is om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de verzekeringsartsen adequaat hebben gehandeld en dat er geen tegenstrijdigheden in hun rapporten zijn aangetroffen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten of medische stukken overgelegd die de eerdere conclusies zouden kunnen weerleggen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Dit houdt ook in dat het verzoek van appellant om schadevergoeding, in de vorm van wettelijke rente, wordt afgewezen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1957 ZW
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 juli 2024, 23/791 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek tot veroordeling van vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht per 29 juli 2022 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gans en W. Woning als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als schilder voor 29,52 uur per week. Op 10 april 2021 heeft hij zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziekgemeld met oogklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZWbeoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 april 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 28 juni 2022 de ZWuitkering van appellant met ingang van 29 juli 2022 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien aanvullende beperkingen vast te stellen en heeft deze in de FML van 2 februari 2023 opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML nieuwe functies geselecteerd en appellant in staat geacht tot het vervullen van de functies medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code 111161), sorteerder, controleur (SBC-code 111340) en medewerker linnenkamer (SBC-code 372040).
1.3.
Het Uwv heeft geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en het bezwaar van appellant bij besluit van 24 februari 2023 (bestreden besluit) daarom ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek hebben uitgevoerd. Appellant is gezien door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep en beide artsen hebben bij appellant psychisch onderzoek verricht
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het onderzoeksverslag van 7 april 2022 uitgelegd dat een lichamelijk onderzoek gelet op de beschikbare medische gegevens geen toegevoegde waarde heeft. Er was immers medische informatie beschikbaar van het ziekenhuis Oost-Limburg, Dienst oogziekten, van 11 juni 2021. Ook beschikten de verzekeringsartsen over medische informatie van 5 januari 2023 van de geneesheer die door de Belgische rechtbank als deskundige is aangesteld in een letselschadezaak. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep tegenstrijdigheden bevatten of dat de conclusies daaruit niet logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
2.2.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant geen twijfel heeft gezaaid over de medisch-inhoudelijke beoordeling door de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de oogklachten links en de duizeligheidsklachten van appellant kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Appellant heeft niet met nieuwe medische informatie onderbouwd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen als gevolg van die klachten heeft onderschat. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat oogklachten rechts als gevolg van overbelasting van het rechteroog niet aannemelijk zijn, omdat het rechteroog twee jaar na de gebeurtenis zal zijn gewend aan de nieuwe situatie. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen, nu er ook geen medische informatie is overgelegd waaruit een overbelasting van het rechteroog blijkt en wat de gevolgen daarvan eventueel zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook deugdelijk gemotiveerd dat bij psychisch/cognitief onderzoek niet is gebleken van psychische ziekte(n) of cognitieve tekorten. De in beroep overgelegde informatie van Probe Zorgt, waarin wordt gesproken over PTSS, dateert van 26 september 2023. Dat is ruim na de datum in geding. Daarom is de kennelijk ontstane PTSS niet bepalend voor de beperkingen op de datum in geding. Over de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden daarvan. Appellant heeft niet met nieuwe medische informatie onderbouwd dat hij energetisch beperkt is, waardoor hij maar een beperkt aantal uur kan werken.
2.3.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, uitgaande van de FML van 2 februari 2023, deugdelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie vuilsorteerder uit SBC-code 111340 verworpen, omdat hierin sprake is van meer dan 300 keer per uur frequent buigen. Hij heeft voor die functie  binnen dezelfde SBC-code  een andere, wel geschikte functie geselecteerd, namelijk die van sorteerder puindelen. Van een tegenstrijdigheid zoals appellant heeft gesteld, is dus geen sprake. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook deugdelijk gemotiveerd waarom het opleidingsniveau van appellant is bepaald op niveau 4. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht gewezen op artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, waaruit volgt dat in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden wordt ten minste verstaan de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft herhaald dat het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest doordat hij niet lichamelijk is onderzocht. Verder heeft appellant opnieuw aangevoerd dat dat zijn oogklachten zijn onderschat en dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Hierbij is ten onrechte geen rekening gehouden met zijn cognitieve beperkingen en is sprake van een taalbarrière. De psychische klachten zijn onvoldoende bij de beoordeling betrokken en de PTSS is niet van na de datum in geding. Ook is de uitkomst van de Belgische gerechtelijke procedure onjuist bij de beoordeling betrokken en had een urenbeperking moeten worden aangenomen in verband met zijn oogklachten en psychische klachten. Volgens appellant kan zijn belastbaarheid pas worden beoordeeld na een noodzakelijke oogoperatie
.Tot slot heeft appellant aangevoerd dat geen van de geselecteerde functies passend is door zijn beperkingen voor geconcentreerd, geordend werken, dieptezicht en -inschatting en doordat hij beperkt is door de slechte beheersing van de Nederlandse taal.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de beëindiging van de ZWuitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat dit zo is en dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden uitgebreid besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten genoemd en ook geen nieuwe medische stukken overgelegd. Er is daarom geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Hierin ligt besloten dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding tot schade, in de vorm van wettelijke rente, wordt afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Semiz