ECLI:NL:CRVB:2025:788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
22/2131 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot de Tegemoetkoming Scholieren voor zijn kinderen. De minister had aanvankelijk een hoger verzamelinkomen van appellant vastgesteld, wat leidde tot herziening en terugvordering van de tegemoetkoming. Na een bezwaarprocedure heeft de Belastingdienst het verzamelinkomen van appellant verlaagd, wat de minister aanleiding gaf om nieuwe besluiten te nemen. Appellant heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenveroordeling. De minister heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat het verzoek afgewezen moest worden omdat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het eerdere besluit gehandhaafd bleef. De Raad heeft geoordeeld dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van de wet, en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De uitspraak is gedaan op 22 mei 2025.

Uitspraak

22/2131 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2022, 20/4426 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 22 mei 2025
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Op 10 en 11 oktober 2022 heeft de minister nieuwe besluiten genomen.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de minister te veroordelen in de kosten. De minister heeft hiertegen verweer gevoerd.
De Raad heeft het verzoek behandeld op een zitting van 21 mei 2025. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Fazli.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Een zoon en een dochter van appellant hebben een aanvraag ingediend voor een Tegemoetkoming Scholieren op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor het schooljaar 2018-2019. Voor de berekening van die tegemoetkoming is het inkomen van appellant in het jaar 2016 van belang. Aanvankelijk is de minister uitgegaan van een door de Belastingdienst vastgesteld verzamelinkomen van appellant in 2016 van € 15.462,-. Nadien heeft de minister bij besluit van 4 maart 2020 aan appellant meegedeeld dat voor die berekening uitgegaan wordt van een door de Belastingdienst vastgesteld verzamelinkomen van appellant in 2016 van € 76.731,-. Het gevolg van het hogere verzamelinkomen van appellant was dat de aan de kinderen van appellant toegekende Tegemoetkoming Scholieren 2018-2019 bij besluiten van 2 maart 2020 deels werd herzien en teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit
)heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 maart 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant het bezwaar te laat heeft gemaakt en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
1.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Op 26 augustus 2022 heeft de Belastingdienst, naar aanleiding van een door appellant gemaakt bezwaar, het verzamelinkomen van appellant over 2016 nader vastgesteld op € 19.598,-.
1.5.
Het door de Belastingdienst gewijzigde verzamelinkomen van appellant over 2016 heeft de minister aanleiding gegeven tot het nemen van nieuwe besluiten. Bij besluit van 11 oktober 2022 heeft de minister appellant meegedeeld dat voor de berekening van de Tegemoetkoming Scholieren voor het schooljaar 2018-2019 voor zijn zoon en dochter wordt uitgegaan van het door de Belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen van € 19.598,-. Het gewijzigde verzamelinkomen van appellant heeft voorts geleid tot de besluiten van 10 oktober 2022 waarbij de Tegemoetkoming Scholieren 2018-2019 van de zoon en dochter van appellant zijn herzien.
De standpunten van partijen
2.1.
Appellant heeft op 12 februari 2025 het hoger beroep ingetrokken en de Raad verzocht de minister te veroordelen in de kosten.
2.2.
Volgens de minister moet het verzoek van appellant worden afgewezen. De nieuwe inkomensgegevens van de Belastingdienst hebben geleid tot de (ambtshalve genomen) besluiten van 10 en 11 oktober 2022. Dat betekent echter niet een wijziging van het standpunt in het bestreden besluit. Ter zitting heeft de minister desgevraagd bevestigd dat de nietontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 4 maart 2020 is gehandhaafd.

Het oordeel van de Raad

3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
3.2.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken naar aanleiding van de nieuwe besluiten van de minister, waarbij alsnog is uitgegaan van een lager verzamelinkomen van appellant. Het ingetrokken hoger beroep ging over het besluit van 9 juli 2020 waarbij het bezwaar tegen het besluit van 4 maart 2020 niet-ontvankelijk is verklaard. De minister heeft zijn standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk was niet herzien. De besluiten van 10 en 11 oktober 2022 zijn nieuwe primaire besluiten, die de minister uit eigen beweging heeft genomen. Dat appellant daarmee in hoger beroep het belang bij de procedure verloor, betekent niet dat de minister hem in deze procedure is tegemoetgekomen. Van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb is dan ook geen sprake. [1]
3.3.
Dit betekent dat het verzoek om de minister te veroordelen in de (proces)kosten wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om (proces)kostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van 20 augustus 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1679.