In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellant door het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen. De appellant had zich op 30 augustus 2019 gemeld voor bijstand, maar het college had pas met ingang van 2 september 2019 bijstand toegekend. De Raad oordeelt dat het uitvoeringsbesluit van 16 april 2024 op dit punt vernietigd moet worden, omdat de appellant zich eerder had gemeld. De Raad voorziet zelf in de zaak door appellant over de periode van 30 augustus 2019 tot 2 september 2019 bijstand toe te kennen.
Daarnaast heeft de Raad de beroepsgronden van de appellant, die betrekking hadden op de afwijzing van eerdere aanvragen voor bijstand, verworpen. De Raad concludeert dat het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan eerdere uitspraken en dat de appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht. Het hoger beroep van de appellant is niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen belang meer had bij een oordeel over een eerdere aanvraag voor bijstand, die inmiddels was toegekend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die tijdens de zitting zijn besproken.