ECLI:NL:CRVB:2025:817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
24/639 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten budgetbeheer door appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer. Appellante, die sinds 2018 budgetbeheer ontvangt, heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor 2023, maar het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante de gevraagde informatie niet heeft overgelegd, waardoor de noodzaak voor de bijstand niet kon worden vastgesteld. Appellante heeft aangevoerd dat zij de noodzaak voor de bijstand aannemelijk heeft gemaakt en dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat de kosten niet noodzakelijk zijn, omdat appellante niet heeft voldaan aan haar medewerkingsverplichting. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Roermond bevestigd, die het beroep tegen de afwijzing ongegrond had verklaard. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/639 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 maart 2024, 23/2180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Uitspraakdatum: 13 mei 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat appellante de bij haar opgevraagde informatie niet heeft overgelegd, waardoor de noodzaak en daarmee het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellante stelt dat zij de noodzaak aannemelijk heeft gemaakt en dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel en van willekeur. Appellante krijgt hierin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen met een brief van 5 maart 2025 (regiebrief) laten weten hoe hij het geschil voorshands ziet en dat hij een zitting niet nodig vindt omdat het dossier voldoende informatie bevat om tot een uitspraak te komen. De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Appellante heeft de Raad met een brief van 24 maart 2025 toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen. Het college heeft niet binnen de gegeven termijn verklaard dat hij gebruik wil maken van het recht om ter zitting te worden gehoord.
De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft vanaf 1 april 2019 tot en met december 2022 bijzondere bijstand ontvangen voor de kosten van budgetbeheer door X.
1.2.
Op 6 januari 2023 heeft X een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer over 2023 ter hoogte van € 99,50 per maand. Met een brief van 30 maart 2023 heeft het college om nadere gegevens verzocht, waaronder evaluatieverslagen over 2019 tot en met 2022. Met een brief van 11 april 2023 heeft X het college bericht de evaluatiegesprekken met appellante niet te kunnen verstrekken in verband met de privacy.
1.3.
Met een besluit van 17 april 2023 – gehandhaafd met een beslissing op bezwaar van 16 augustus 2023 (bestreden besluit) – heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Daaraan ligt ten grondslag dat dat de noodzaak en daarmee het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet worden beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand dient de betrokkene, als aanvrager, aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van de bijzondere bijstand. Hiervoor dient de betrokkene de benodigde duidelijkheid te verschaffen. Indien de betrokkene de voor de beoordeling benodigde inlichtingen niet verschaft of de gevraagde bewijsstukken niet overlegt, kan dat tot gevolg hebben dat het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld. Dat komt voor rekening van de betrokkene.
4.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van schending van de medewerkingsverplichting niet kan worden vastgesteld dat de kosten voor budgetbeheer in het geval van appellante noodzakelijk zijn. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3.1.
Appellante heeft gesteld dat zij een hersenbeschadiging heeft en daardoor begeleiding nodig heeft. Zij heeft sinds 2018 weliswaar budgetbeheer, maar onduidelijk is of en in hoeverre budgetbeheer voor appellante (nog steeds) noodzakelijk is. Om die reden heeft het college de evaluatieverslagen over 2019 tot en met 2022 opgevraagd. Nu appellante die informatie niet heeft verstrekt en ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten noodzakelijk zijn, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld of de kosten noodzakelijk zijn. Appellante stelt wel dat de budgetbeheerder in een gesprek een toelichting had kunnen geven op de noodzaak, maar gaat er daarmee aan voorbij dat als zij met getuigenverklaringen aannemelijk had willen maken dat de kosten noodzakelijk zijn, zij daartoe in bezwaar, beroep en hoger beroep de kans heeft gehad.
4.4.
De stelling van appellante dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel en sprake is van willekeur slaagt evenmin. Appellante stelt daartoe net als in beroep niet meer dan dat aan drie andere cliënten van X bijzondere bijstand is toegekend over 2023 zonder dat nadere informatie is opgevraagd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft appellante haar standpunt daarmee onvoldoende onderbouwd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk dat en waarom hier sprake is van gelijke gevallen, dan wel van willekeur.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat het besluit tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R.L. Rijnen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:57
1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
[…]
3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.
Participatiewet
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
[…]