ECLI:NL:CRVB:2025:821

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
24/374 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank inzake AOW-pensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2025 uitspraak gedaan over de onbevoegdheid om kennis te nemen van het hoger beroep dat door appellante was ingesteld. Appellante ontving een nabestaandenuitkering, maar na het bereiken van haar AOW-leeftijd heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) deze uitkering beëindigd. Appellante heeft vervolgens een AOW-pensioen aangevraagd, maar de Svb heeft haar medegedeeld dat zij geen recht heeft op AOW-pensioen. Na een niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Amsterdam op 9 mei 2022, heeft appellante verzet aangetekend, wat door de rechtbank op 15 maart 2023 ongegrond werd verklaard. Appellante heeft daarna een herzieningsverzoek ingediend, dat door de rechtbank werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten waren aangevoerd. De Raad heeft geoordeeld dat het herzieningsverzoek betrekking heeft op een uitspraak waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep mogelijk is. Daarom heeft de Raad zich onbevoegd verklaard en kon er geen hoger beroep worden ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

24/374 AOW
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2024, 23/3702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Raad is onbevoegd om kennis te nemen van het door appellante ingestelde hoger beroep.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 april 2025. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving een nabestaandenuitkering. [1] Omdat appellante haar AOW [2] -leeftijd had bereikt, heeft de Svb de nabestaandenuitkering met ingang van 1 november 2020 beëindigd. Appellante heeft vervolgens een AOW-pensioen aangevraagd. Met een besluit van 29 september 2020 heeft de Svb appellante meegedeeld dat zij geen recht heeft op AOWpensioen. Met een beslissing op bezwaar van 4 maart 2021 heeft de Svb het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 maart 2021. Met een uitspraak van 9 mei 2022 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Awb [3] dat beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante het griffierecht te laat heeft betaald.
1.3.
Appellante heeft een verzetschrift ingediend tegen de uitspraak van 9 mei 2022. Met een uitspraak van 15 maart 2023 heeft de rechtbank dat verzet, onder toepassing van artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het griffierecht te laat is betaald en dat appellante haar stelling dat het griffierecht op tijd is betaald niet heeft onderbouwd. De te late betaling kan appellante daarom worden verweten.
De aangevallen uitspraak
2. Appellante heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2023. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Dat wat appellante heeft aangevoerd kan daarom niet leiden tot herziening van de uitspraak van 15 maart 2023.
Het standpunt van appellante
3. Appellante heeft de Raad verzocht de uitspraak van de rechtbank ongedaan te maken. Zij is weduwe en heeft het AOW-pensioen nodig om te kunnen voorzien in haar persoonlijke behoefte en die van haar gezin.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en rechtseenheid acht de Raad zich bevoegd kennis te nemen van een tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek ingesteld hoger beroep, ongeacht of de rechtbank inwilligend dan wel afwijzend op het desbetreffende herzieningsverzoek heeft beslist. Dit is anders als het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist betrekking heeft op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:104, tweede lid, van de Awb. Daartegen kan geen hoger beroep worden ingesteld omdat anders de door de wetgever bepaalde beperking van de hoger beroepsmogelijkheden zou worden doorbroken. [4]
4.2.
Het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist heeft betrekking op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Daartegen kan op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb geen hoger beroep worden ingesteld. Tegen de aangevallen uitspraak kan daarom geen hoger beroep worden ingesteld.
4.3.
Nu hoger beroep niet mogelijk is, zal de Raad zich onbevoegd verklaren.
4.4.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ’t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.

(getekend) E.E.V. Lenos

(getekend) C.C.M. van ‘t Hol
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale);
statue:
Se déclare incompétente.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos comme membre, en présence de C.C.M. van ’t Hol en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 28 mai 2025.
(signé) E.E.V. Lenos
(signé) C.C.M. van ‘t Hol

Voetnoten

1.Nabestaandenpensioen op grond van de Algemene nabestaandenwet.
2.Algemene Ouderdomswet.
3.Algemene wet bestuursrecht.