ECLI:NL:CRVB:2025:822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
24/408 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen herzieningsverzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een weduwe uit Marokko, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank die haar verzet tegen een eerdere uitspraak ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellante geen nieuwe feiten had aangevoerd die herziening van de uitspraak rechtvaardigden. De Centrale Raad van Beroep heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep, omdat het herzieningsverzoek betrekking had op een uitspraak waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep mogelijk is. De Raad heeft vastgesteld dat het herzieningsverzoek onder artikel 8:104, tweede lid, van de Awb valt, wat betekent dat de wetgever de mogelijkheden voor hoger beroep heeft beperkt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

24/408 ANW
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 23/2988 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Raad is onbevoegd om kennis te nemen van het door appellante ingestelde hoger beroep.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2025. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op [datum] 2018 is de echtgenoot van appellante, [naam echtgenoot] , overleden. Als gevolg daarvan heeft de Svb het ouderdomspensioen en de AIO-aanvulling in augustus 2018 beëindigd. Appellante heeft bezwaar gemaakt omdat zij het onredelijk vindt dat zij sinds het overlijden van haar man geen loon meer heeft ontvangen. De Svb heeft appellante vervolgens verzocht aan te geven tegen welk besluit haar bezwaar gericht is
.Appellante heeft hier niet op gereageerd. Met een besluit van 22 december 2020 heeft de Svb het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat haar bezwaarschrift niet gericht is tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. [1]
1.2.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 december 2020. Met een uitspraak van 6 april 2022 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, dat beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift te laat is ingediend.
1.3.
Appellante heeft een verzetschrift ingediend tegen de uitspraak van 6 april 2022. Met een uitspraak van 10 januari 2023 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, dat verzet ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep bijna zeven maanden na het einde van de beroepstermijn is ingediend en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet eerder en tijdig beroep heeft kunnen indienen.
De aangevallen uitspraak
2. Appellante heeft de rechtbank verzocht om herziening van de uitspraak van 10 januari 2023. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Dat wat appellante heeft aangevoerd kan daarom niet leiden tot herziening van de uitspraak van 10 januari 2023.
Het standpunt van appellante
3. Appellante heeft de Raad verzocht de uitspraak van de rechtbank ongedaan te maken. Zij is weduwe en zij vraagt om financiële hulp om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en rechtseenheid acht de Raad zich bevoegd kennis te nemen van een tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek ingesteld hoger beroep, ongeacht of de rechtbank inwilligend dan wel afwijzend op het desbetreffende herzieningsverzoek heeft beslist. Dit is anders als het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist betrekking heeft op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:104, tweede lid, van de Awb. Daartegen kan geen hoger beroep worden ingesteld omdat anders de door de wetgever bepaalde beperking van de hoger beroepsmogelijkheden zou worden doorbroken. [2]
4.2.
Het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist heeft betrekking op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Daartegen kan op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb geen hoger beroep worden ingesteld. Tegen de aangevallen uitspraak kan daarom geen hoger beroep worden ingesteld.
4.3.
Nu hoger beroep niet mogelijk is, zal de Raad zich onbevoegd verklaren.
4.4.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ’t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) C.C.M. van ’t Hol

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale);
Statue:
Se déclare incompétente.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos comme membre, en présence de C.C.M. van ’t Hol en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 28 mai 2025.
(signé) E.E.V. Lenos
(signé) C.C.M. van ‘t Hol

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie ook de uitspraak van de Raad van 26 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:879.