In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een weduwe uit Marokko, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank die haar verzet tegen een eerdere uitspraak ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellante geen nieuwe feiten had aangevoerd die herziening van de uitspraak rechtvaardigden. De Centrale Raad van Beroep heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep, omdat het herzieningsverzoek betrekking had op een uitspraak waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep mogelijk is. De Raad heeft vastgesteld dat het herzieningsverzoek onder artikel 8:104, tweede lid, van de Awb valt, wat betekent dat de wetgever de mogelijkheden voor hoger beroep heeft beperkt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.