ECLI:NL:CRVB:2025:826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
24/1863 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch en arbeidskundig onderzoek

In de zaak 24/1863 ZW heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van een betrokkene die meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kan verdienen. De Raad oordeelt dat het medisch en arbeidskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig en voldoende onderbouwd is uitgevoerd. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berustte, omdat onvoldoende was gemotiveerd waarom geen aanvullende beperkingen voor zitten nodig waren in verband met rugklachten. Het Uwv heeft in hoger beroep voldoende gemotiveerd waarom er geen beperking aan de orde is ten aanzien van zitten. De Raad volgt dit standpunt en oordeelt dat de geselecteerde functies passend zijn voor de betrokkene. In de zaak 24/2369 ZW heeft de Raad geoordeeld dat de overige medische beperkingen van de betrokkene correct zijn vastgesteld door het Uwv. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en bevestigt de beëindiging van de ZW-uitkering.

Uitspraak

24/1863 ZW, 24/2369 ZW
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2024, 23/5686 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
In zaak 24/1863 ZW gaat het over de vraag of het Uwv zich terecht tegen het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gekeerd dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische grondslag, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen aanvullende beperkingen nodig zijn op het gebied van zitten. Volgens het Uwv is in beroep voldoende gemotiveerd waarom er geen beperking aan de orde is ten aanzien van zitten. De Raad volgt dit standpunt. Het hoger beroep van het Uwv slaagt.
In zaak 24/2369 ZW gaat het over de vraag of betrokkene zich terecht tegen het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gekeerd, dat het Uwv de overige medische beperkingen van betrokkene juist heeft vastgesteld. Volgens betrokkene heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv en de rechtbank hebben aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. A. Azauiyat, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. Azauiyat hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 16 april 2025. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Azauiyat.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft voor het laatst gewerkt als boxmedewerker bloemenveiling voor 24 uur per week. Op 13 september 2021 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten en later klachten van zijn linkerpink. Het Uwv heeft betrokkene een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft betrokkene belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 februari 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor betrokkene functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 13 maart 2023 de ZWuitkering van betrokkene met ingang van 14 april 2023 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 9 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, betrokkene tijdens de hoorzitting gezien en aansluitend aan de hoorzitting lichamelijk onderzoek verricht bij betrokkene. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de FML aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen aangepast en een door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functie laten vervallen. Op basis van de resterende functies is het verdienvermogen van betrokkene berekend op 89,55%.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Ook heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten en het Uwv opgedragen het door betrokkene betaalde griffierecht te vergoeden.
2.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden heeft hoeven zien om aanvullende beperkingen of een urenbeperking aan te nemen voor de concentratieproblematiek en de psychische problematiek. Dit volgt namelijk niet enkel uit het feit dat betrokkene op de wachtlijst is gezet voor een behandeling bij een psycholoog. De rechtbank heeft betrokkene ook niet gevolgd in zijn standpunt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de klachten aan zijn linkerpink. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangesloten bij de conclusies van de primaire arts die heeft vastgesteld dat betrokkene geen verminderde functie van zijn linkerpink heeft. Omdat betrokkene geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen aan de linkerpink zijn onderschat, is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen.
2.3.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 juli 2023 heeft gemotiveerd waarom geen verdere beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de rugklachten. Uit de ingewonnen informatie van de orthopeed is gebleken, dat bij het lichamelijk onderzoek en bij het beeldvormend onderzoek geen enkele afwijking is vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat betrokkene al jaren rugklachten heeft en dat uit het dossier van de huisarts naar voren is gekomen dat betrokkene meermaals melding heeft gemaakt van zijn rugklachten. Volgens de primaire (verzekerings)arts zijn de door betrokkene ervaren belemmeringen in langdurig zitten, staan, tillen, bukken en vooroverbuigen passend bij zijn rugklachten. De vastgestelde fysieke beperkingen komen voldoende tegemoet aan deze rugklachten, omdat met deze beperkingen zware rugbelasting wordt voorkomen. Er zijn beperkingen aangenomen voor de beoordelingspunten tillen, dragen, knielen of hurken, staan en staan tijdens het werk. Hoewel het lichamelijk en beeldvormend onderzoek geen lichamelijke afwijkingen heeft getoond, valt het volgens de rechtbank niet goed in te zien waarom geen aanvullende beperkingen nodig zijn op het gebied van zitten, nu andere beperkingen wel zijn aangenomen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de primaire arts in zijn rapport heeft vermeld dat betrokkene tijdens het spreekuur enkele keren moest verzitten en dat betrokkene heeft aangegeven pijn te hebben bij het zitten. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport vermeld dat betrokkene enkele keren moest verzitten door naar voren over de tafel te leunen en naar links over te hellen. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat betrokkene tijdens de zitting bij de rechtbank meermaals moest gaan staan. Betrokkene kon niet gedurende de hele zitting blijven zitten.
2.4.
Aan een beoordeling van de arbeidskundige gronden van betrokkene is de rechtbank niet toegekomen.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
In zijn hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 30 januari 2024 afdoende heeft toegelicht waarom er geen beperking aan de orde is ten aanzien van zitten. Het Uwv heeft ter onderbouwing van het hoger beroep een rapport van 27 augustus 2024 overgelegd waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw een toelichting geeft op dit aspect, verwijzend naar de Basisinformatie CBBS.
Het standpunt van betrokkene
3.2.
Betrokkene heeft in zijn hoger beroep het standpunt herhaald dat sprake is van meer beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. Volgens betrokkene is onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen aangaande de linkerpink, slapeloosheid, concentratie en zijn psychische problematiek. Betrokkene slaapt slecht door zijn pijnklachten. Ook daarom had een urenbeperking moeten volgen.
3.3.
Betrokkene heeft aangevoerd dat door het Uwv ten onrechte wordt gesteld dat de rugproblematiek bij betrokkene niet objectief kan worden vastgesteld. Deze problematiek wordt immers al jarenlang vastgesteld door de huisarts. In het medisch onderzoeksverslag is opgenomen dat betrokkene al jaren last heeft van rugpijn. De pijn zit in de onderrug en is dagelijks aanwezig. De pijn verergert bij lang lopen, lang zitten en lang liggen. Soms trekt de pijn door het linkerbeen naar de gehele linkervoet. Betrokkene voelt dan ook tintelingen in zijn been, waardoor hij minder gevoel heeft in zijn voet. Bij het lichamelijk onderzoek door de artsen van het Uwv is gebleken dat betrokkene pijn had bij het zitten. Bovendien is niet enkel sprake van afwisselen van verschillende zithoudingen, maar eerder het niet voor lange duur kunnen zitten in dezelfde houding.
3.4.
Betrokkene heeft de in beroep naar voren gebrachte arbeidskundige gronden gehandhaafd.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam heeft gemotiveerd waarom er geen aanvullende beperkingen of een urenbeperking zijn aangenomen aangaande de gestelde concentratieproblematiek, slapeloosheid, linkerpink en de psychische problematiek. Betrokkene heeft in dit verband in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. Betrokkene heeft echter ook in zijn hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat bij hem op de datum in geding sprake is van deze problemen, zodat hierin geen aanleiding wordt gezien om het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvolledig te achten of te twijfelen aan de juistheid van de daaruit getrokken conclusies.
4.3.
De Raad ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de rugklachten van betrokkene op 14 april 2023. De (verzekerings)artsen hebben bij hun beoordelingen de ervaren rugklachten van betrokkene kenbaar betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie bij de huisarts opgevraagd en verkregen, waaronder informatie van de orthopedisch chirurg van 3 juli 2023. De orthopedisch chirurg heeft gerapporteerd dat bij lichamelijk en neurologisch onderzoek op 22 juni 2023 geen afwijkingen zijn gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 16 juli 2023 gerapporteerd dat de door de primaire arts vastgestelde fysieke beperkingen voldoende tegemoet komen aan de rugklachten, omdat met deze beperkingen zware rugbelasting wordt voorkomen.
4.4.
Anders dan de rechtbank, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat in de FML aanvullende beperkingen nodig zijn op het gebied van zitten. In het hoger beroep van het Uwv heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 27 augustus 2024 toegelicht dat het verzitten op zichzelf geen indicatie is voor een beperking ten aanzien van zitten conform de Basisinformatie CBBS. Om te kunnen spreken van een beperking ten aanzien van zitten dient er sprake te zijn van een substantieel andere activiteit waardoor recuperatie kan plaatsvinden. Hier is tijdens het onderzoek door de primaire arts noch tijdens het onderzoek in bezwaar objectief sprake van geweest. Observaties van de rechtbank ruim een jaar na de datum in geding, zijn geen medisch objectieve onderbouwing voor een beperking op de datum in geding. Deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de motivering in de rapporten van 16 juli 2023, 30 januari 2024 en 7 maart 2024 zijn inzichtelijk en overtuigend. Daarbij wordt nog overwogen dat met het aannemen van beperkingen voor de beoordelingspunten tillen, dragen, knielen of hurken, staan en staan tijdens het werk, is beoogd om zware rugbelasting te voorkomen. Dat geen noodzaak is gezien om automatisch ook een beperking op te nemen voor zitten is daarom niet onbegrijpelijk.
4.5.
Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML van 17 februari 2023 per 14 april 2023. Betrokkene heeft in zijn hoger beroep geen medische stukken ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.6.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. Dit betekent dat, mede met het oog op een finale beslechting van het geschil, de Raad hierna de in beroep naar voren gebrachte arbeidskundige gronden van betrokkene zal beoordelen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
De schatting was gebaseerd op de functies inpakker (handmatig) (SBC-code 111190), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) en monteur reparaties smartphones en/of tablets (SBC-code 267032). Als reservefuncties zijn geschikt geacht de functie chauffeur-bezorger (SBC-code 111230) en productiemedewerker industrie (SBCcode 111180).
4.8.
Betrokkene heeft aangevoerd dat hij de functie inpakker (handmatig) en de functie monteur reparaties smartphones en/of tablets niet kan uitoefenen, omdat hij de Nederlandse en Engelse taal niet machtig is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in beroep met een rapport van 9 februari 2024 op de arbeidskundige gronden van betrokkene gereageerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de functie monteur reparaties smartphones en/of tablets te laten vervallen, omdat een te groot beroep wordt gedaan op de Nederlandse spreekvaardigheid van betrokkene bij het bellen van klanten. Voor de functie met opleidingsniveau 1 (inpakker) geldt de fictie van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 februari 2024 tevens in een reactie op de beroepsgronden gemotiveerd waarom de nog resterende aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor betrokkene. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat betrokkene op basis van de resterende functies nog steeds in staat geacht wordt om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen. Betrokkene is ter zitting van de Raad in gelegenheid gesteld om op het rapport van 9 februari 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te reageren, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
4.9.
Uitgaande van de juistheid van de voor betrokkene opgestelde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport overtuigend onderbouwd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde resterende functies (inpakker, textielproductenmaker, chauffeur-bezorger) in medisch en arbeidskundig opzicht voor betrokkene passend zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep van het Uwv (24/1863 ZW) slaagt. Het hoger beroep van betrokkene (24/2369 ZW) slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Omdat het bestreden besluit pas in beroep is voorzien van een toereikende arbeidskundige onderbouwing, is er terecht aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene en het betaalde griffierecht in verband met het beroep van betrokkene. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen met uitzondering van de bepalingen over proceskosten en griffierecht. De Raad zal vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Er is geen aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten en het betaalde griffierecht in verband met het hoger beroep van betrokkene.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de bepalingen over griffierecht en proceskosten;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Semiz