ECLI:NL:CRVB:2025:827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
24/2527 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoeker inzake bijstandsintrekking en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van verzoeker, die zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats is. Verzoeker had eerder bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet (PW), maar deze bijstand werd op 14 augustus 2023 ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van Katwijk. Verzoeker heeft hiertegen geprocedeerd, maar zijn beroep werd door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om de bijstand vanaf 1 juli 2023 na te betalen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker de discussie over de intrekking van zijn bijstand niet opnieuw kan aanvoeren, aangezien deze intrekking in rechte vaststaat. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening en schadevergoeding af.

Uitspraak

24/2527 PW, 24/2585 PW-VV
Datum uitspraak: 3 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 oktober 2024, 24/7784 (aangevallen uitspraak), op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 12 november 2024 en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] , zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (college)
SAMENVATTING
In deze zaak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek komt in de kern neer op het verzoek om de bijstand, die het college met een besluit van 14 augustus 2023 heeft ingetrokken, vanaf 1 juli 2023 na te betalen. Dit verzoek hangt samen met een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter oordeelt dat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft en dat er geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Verder heeft hij een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2025. Verzoeker heeft door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoeker ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Met een besluit van 14 augustus 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 5 december 2023, heeft het college de bijstand van verzoeker met ingang van 27 juni 2023 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW. Met een uitspraak van 3 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 december 2023 ongegrond verklaard. [1] De voorzieningenrechter van de Raad heeft de uitspraak van de rechtbank met een uitspraak 19 april 2024 bevestigd. [2] Hiermee staat vast dat het college de bijstand van appellant terecht met ingang van 27 juni 2023 heeft ingetrokken.
1.2.
Verzoeker heeft op 22 september 2024 een beroepschrift ingediend en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Hij heeft tijdens de zitting bij de rechtbank toegelicht dat hij het niet eens is met de stopzetting van de uitbetaling van zijn bijstand per 1 juli 2023 en heeft verzocht om te bepalen dat het college de bijstand over de periode van 1 juli 2023 tot en met 28 mei 2024 moet nabetalen. De rechtbank heeft het beroep aangemerkt als een beroep tegen de intrekking van de bijstand met ingang van 27 juni 2023.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard met als reden dat het beroep te laat is ingediend en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Standpunt van verzoeker
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij sinds 1 juli 2023 geen inkomen heeft en dakloos is. Hij wil gerechtigheid en verzoekt om betaling van bijstand per 1 juli 2023. Uit de toelichting van verzoeker maakt de voorzieningenrechter op dat verzoeker het niet eens is met de intrekking van bijstand met ingang van 27 juni 2023. Ter zitting heeft hij benadrukt hierover door te procederen totdat hij in het gelijk wordt gesteld. Verder heeft hij verzocht om een schadevergoeding.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Als tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3] Als de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het hoger beroep, de hoofdzaak, geeft de wet de mogelijkheid om ook onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich in deze zaak voor en ook verder zijn er geen redenen om niet onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. [4]
Beoordeling van de hoofdzaak
5. In de hoofdzaak beoordeelt de voorzieningenrechter of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna wordt uitgelegd hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Verzoeker wil met deze procedure bereiken dat aan hem alsnog bijstand wordt betaald vanaf 1 juli 2023. In feite wil hij daarmee de discussie over de intrekking van zijn bijstand opnieuw aan de orde stellen. Zoals onder 1.1 vermeld, heeft hij over deze intrekking al geprocedeerd tot en met de Raad. De intrekking staat in rechte vast. Appellant kan de intrekking niet opnieuw op dezelfde grondslag aan de rechter ter beoordeling voorleggen met als enig doel om de discussie over hetzelfde besluit opnieuw te voeren. Dit betekent dat de rechtbank het beroep, zij het op andere gronden, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom, met verbetering van gronden, bevestigd. Dit betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in stand blijft.
Voorlopige voorziening
7. Gelet op het voorgaande is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
Verzoek om schadevergoeding
8. Verzoeker heeft ten slotte verzocht om vergoeding van schade. Dit verzoek wordt afgewezen. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit. Van een onrechtmatig besluit is gelet op het voorgaande geen sprake.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) C.K. Teunissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81, eerste lid
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:86, eerste lid
Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Artikel 8:104, eerste lid
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen:
a. een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank,
b. een uitspraak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de voorzieningenrechter van de rechtbank,
c. een uitspraak van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid.
Artikel 8:108, eerste lid
Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74.

Voetnoten

3.Artikel 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid van de Awb, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb.
4.Artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.